Maatschappijleer samenvatting – Ontwikkelingssamenwerking
~ 1 ~ Onderontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking
Beeldvorming over de Derde Wereld Ons beeld van de Derde Wereld komt op twee manieren tot stand: - Via de massamedia; de tv is hiervan een belangrijke bron. Hierop wordt de Derde wereld vaak als hulpbehoevend afgebeeld, ook komt het als een rampengebied over. Hierdoor lijkt het dat geld doneren weinig zin heeft. Aan de andere kant geven tv-documentaires met goede achtergrondinformatie of achtergrondartikelen in serieuze tijdschriften/ dagbladen wel een goed beeld van de ware situatie in deze landen. - Via directe contacten; deze bron is ook zeer voor de hand liggend en in sommige gevallen heb je niet eens door dat je op zo’n wijze een beeldvorming krijgt. Bijvoorbeeld door Nederlanders die ontwikkelingslanden bezoeken en niet naar de toeristische plaatsen gaan omdat ze een beeld willen krijgen van het werkelijke leven in dat land. Uitwisselingen van studenten kan ook een bron van informatie zijn of vluchtelingen die in Nederland een asiel proberen te krijgen.
Onderontwikkeling Welvaart is materieel; wat je aan geld of goederen bezit. Welzijn is immaterieel; hoe prettig mensen zich voelen in de samenleving. Als de welvaart verandert en het welzijn in de samenleving vergroot vindt er ontwikkeling plaats. Ontwikkeling kan verschillende dimensies hebben: - Economische dimensies; er worden meer goederen en producten geproduceerd waardoor er in de behoefte van de groeiende bevolking kan worden voorzien. - Sociale en politieke dimensies; de welvaarts- en inkomensverschillen in de samenleving worden verkleind. Sociale en politieke grondrechten worden gewaarborgd en gerespecteerd. Belastingdruk en subsidies worden rechtvaardig verdeeld onder de bevolking. - Ecologische dimensies; het milieu is een belangrijk aandachtspunt. Verdere aantasting wordt zoveel mogelijk voorkomen. - Culturele dimensies; mensen worden in hun waardigheid gelaten. Er wordt rekening gehouden met ieders culturele identiteit. Landen waar deze dimensies niet of nauwelijks zijn gerealiseerd zijn onderontwikkeld. Deze landen samen wordt de Derde Wereld genoemd. De meeste bewoners van Derde Wereld landen krijgen niet of nauwelijks de kans om hun capaciteiten verder te ontwikkelen.
Waarom is onderontwikkeling een maatschappelijk en politiek probleem? Maatschappelijk probleem: Vele burgers gingen ongelijkheid en armoede als onrechtvaardig en onjuist te beschouwen. Zij begonnen over deze kwestie na te denken doordat de tv steeds meer beelden van het leven in onderontwikkelde landen ging uitzenden. Politiek probleem: Belangentegenstellingen, zoals die tussen het bedrijfsleven en ideële organisaties, werden duidelijk. Er ontstonden verschillen van mening over de omvang van de ontwikkelingsgelden, projecten en landen waaraan die besteed moesten worden. Natuurlijk werden er ook andere zaken zoals de mensenrechten bijgehaald.
Oorzaken van onderontwikkeling De evolutionistische theorieën. Alle landen ontwikkelen zich in een evolutionair proces (is geleidelijk; de sterkste hebben de meeste kans op een goede ontwikkeling). Als de randvoorwaarden (bezit van kapitaal, van kennis, een goede infrastructuur, een hoge scholingsgraag, etc.) gunstig zijn, dan kan die ontwikkeling snel verlopen. dit wordt dan vooral bepaald door de interne factoren. Naast de reeds genoemde randvoorwaarden zijn dat: - De sociale structuur van een land; als er een duidelijke klassenmaatschappij is, is er vaak ook een groot verschil tussen arm en rijk. - De machtsverdeling in een land; in veel ontwikkelingslanden hebben enkele elites het voor het zeggen. Zij bepalen wie het land regeert en trekken ook aan de touwtjes van het bedrijfsleven. Dit ter meerdere glorie van henzelf. - Het grootgrondbezit; als de kleine toplaag van de bevolking het merendeel van het land in bezit heeft is de rest van de bevolking gedwongen om tegen een hongerloon op bijv. de plantages te werken. De afhankelijkheidstheorieën. Volgens deze theorieën is onderontwikkeling voor een deel het gevolg van verdergaande economische ontwikkelingen in rijke landen. De onderontwikkeling wordt vooral veroorzaakt door externe factoren, zoals: - De marginale positie die deze landen vaak innemen in de wereldeconomie. Vaak hebben ze weinig mogelijkheden tot het drijven van handel. Meestal komt het erop neer dat geld en kennis uit het buitenland gehaald moeten worden. - Deze afhankelijkheid is er de oorzaak van dat de landen hun grondstoffen niet zelf kunnen bewerken, maar voor lage prijzen aan industrielanden moeten verkopen. Vervolgens moeten ze de eindproducten weer voor hoge prijzen invoeren. - Omdat ze die prijzen niet kunnen betalen, steken de arme landen zich in de schulden om geld te lenen. De schuldenlast, en daarmee de afhankelijkheid van de rijke landen, wordt steeds groter. - Als arme landen wel goedkope producten produceren voor de wereldmarkt, gaan rijke landen hun eigen markt beschermen via hoge invoerrechten. Door deze vorm van protectionisme krijgen de arme landen minder kans. - Omdat de rijke landen in de Europese Unie en de VS vaak meer landbouwproducten produceren dan ze nodig hebben, dumpen ze die tegen lage prijzen in de Derde Wereld. De boeren in arme landen worden van hun inkomsten beroofd en gaan vervolgens failliet. - Natuurlijk spelen ook kolonialisme en neokolonialisme een rol, evenals de internationale politieke verhoudingen. Interne en externe factoren kunnen elkaar natuurlijk ook versterken.
Kenmerken en problemen van landen in de Derde Wereld Onderontwikkeling leidt tot problemen. Deze problemen kun je beschouwen als kenmerken van ontwikkelingslanden:
- Er is een laag BNP per hoofd van de bevolking. - Het nationale inkomen is erg ongelijk verdeeld. - Er is een grote tegenstelling tussen stad en platteland. - Er zijn snel groeiende steden en krottenwijken. - Er is een lage scholingsgraad. - Er is een lage algemene levensverwachting, o.a. veroorzaakt door een hoge zuigelingen- en kindersterfte. - Er is een snel groeiende bevolking omdat er geen voorbehoedsmiddelen worden gebruikt. Met deze kenmerken hangen de typische derdewereldproblemen samen. Deze problemen, die zowel door interne als externe factoren veroorzaakt kunnen zijn, zijn te onderscheiden in: - Politieke problemen; het overheidsapparaat kan niet goed zijn werk doen. Dit kan komen door gebrek aan geld, maar ook door onmacht. Schendingen van mensenrechten kan het gevolg hiervan zijn. - Sociale problemen; de vele tegenstellingen leiden onder meer tot slechte leefomstandigheden voor grote groepen van mensen en desintegratie van sociale verbanden. - Economische problemen; er is een slechte infrastructuur, veel werkloosheid, een grote schuldenlast, gebrek aan deviezen, een hoge inflatie, lage grondstofprijzen, gebrek aan technologische kennis, etc. De voorwaarden voor de gezondmaking van de economie zijn dus niet aanwezig. - Culturele problemen; er ontstaan spanningen tussen de overheid en burgers. De een propageert een westerse levensstijl en de ander hecht juist waarde aan de oude waarden/tradities. Verschillende etnische groepen botsen met elkaar. Via de tv wordt een westerse leefstijl opgedrongen (cultureel imperialisme) zonder rekening te houden met de gevolgen daarvan. - Demografische problemen; de trek van platteland naar de stad, de snelle bevolkingsgroei, het wegtrekken van geschoolde mensen naar het buitenland (braindrain), vluchtelingenstromen zorgen voor problemen. - Ecologische problemen; primitieve landbouwmethoden, onzorgvuldige ontbossing, natuurrampen, storting van afval uit rijke landen, verouderde industrieën, het ontbreken van rioleringen of waterzuiveringen zorgen voor onherstelbare schade aan het milieu waardoor verwoestijning, bodemerosie, en vergiftiging van grond, oppervlaktewater en lucht op grote schaal voorkomen. In de toekomst zullen er vele miljarden nodig zijn om de problemen op te lossen.
~ 2 ~ Waarom ontwikkelingssamenwerking?
Motieven voor ontwikkelingssamenwerking Principiële gelijkwaardigheid van mensen, solidariteit, naastenliefde, gerechtigheid, vrijheid voor iedereen zijn de waarden die aan deze motieven ten grondslag kunnen liggen. Deze ethisch/humanitaire motieven kom je vooral tegen in hulpprogramma’s van landen in Noord-Europa. Ze zijn ook terug te vinden in de Universele Verklaring van de rechten van de Mens, die door bijna alle landen van de wereld is ondertekend. De mensenrechtenverklaring kan gezien worden als de verwoording van de morele plicht van iedereen om op te komen voor politieke en sociale grondrechten van ieder ander waar ook ter wereld. Toch zijn de motieven voor het opzetten van vormen van ontwikkelingssamenwerking vaak ook gebaseerd op eigenbelang en van de welvarende landen. Deze motieven en belangen zullen we nader bekijken:
- Economische en commerciële motieven en belangen; als het ene land ontwikkelingshulp verleend aan het andere land (bilaterale hulp) gebeurt dat zelden in contant geld waarover het ontvangen land vrij kan beschikken. Vaak moeten de ontvangende landen het geld in het donorland besteden, dat op deze manier de eigen export van goederen en diensten bevordert. Een donorland kan op deze manier zijn eigen industrie en werkgelegenheid steunen. - Politieke en/of strategische motieven en belangen; landen die serieus werk maken van de handhaving van de mensenrechten en van verdere democratisering, hebben meer kans op steun van westerse landen als Nederland waar de regering door actiegroepen en politieke partijen onder druk gezet wordt om op dit soort zaken te letten. Omdat ook militaire motieven en belangen een rol spelen, komen de meer ideëel politieke motieven soms in de knel. - Culturele motieven en belangen; landen geven soms prioriteit bij het geven van hulp aan landen waarmee ze een culturele verwantschap vertonen. Denk aan dezelfde taal of aanwezigheid van elementen van dezelfde cultuur. - Ecologische motieven en belangen; sinds het milieu hoog op de internationale agenda prijkt, is er een motief en een belang voor ontwikkelingssamenwerking bijgekomen. Milieuvervuiling is immers grensoverschrijdend. - Het vluchtelingenvraagstuk als motief/belang; de westerse landen voelen in toenemende mate de lasten van de vluchtelingen. Deze zijn er altijd al geweest, maar door de toegenomen transportmogelijkheden reizen ze nu verder, naar de rijke westerse landen. Deze overlast kan alleen opgelost worden door een toename van de politieke en economische stabiliteit en van de welvaart in de ontwikkelingslanden.
Belangen en ontwikkelingsstrategieën Een strategie is een model van aanpak om een bepaald doel (ontwikkeling) te bereiken. Voor ontwikkelingssamenwerking zijn er 4 modellen: Het kapitalistische model. Dit model gaat uit van vrije ondernemingsgewijze productie. Dat betekent dat de economie in de Derde Wereld structureel volgens dit systeem georganiseerd zou moeten worden. Ondernemingen moeten zonder belemmeringen handel kunnen drijven in en met ontwikkelingslanden. Op die manier zou er ook in de arme landen meer economische groei kunnen komen. Het principe van de vrije markt gaar boven andere principes als het voorrang geven aan de armen en het streven naar meer sociale gelijkheid tussen arm en rijk. Ook de aantasting van het milieu is minder belangrijk. De Wereldbank en het IMF hebben een groot aantal ontwikkelingslanden gedwongen hun markten te openen voor buitenlandse importen en investeringen. Toch profiteren deze arme landen niet helemaal van de liberalisering van de wereldhandel. In feite is er zelfs sprake van terugstroom van kapitaal van de ontwikkelingslanden naar westerse landen. Dat komt omdat veel landen vanwege de leningen die ze hebben afgesloten, hoge schulden hebben en veel rente moeten betalen aan de rijke landen. Een andere reden is dat de rijke mensen uit de ontwikkelingslanden wegvluchten naar westerse landen.
Het socialistische model wil economische groei juist bereiken door staatsbedrijven en coöperaties sterker te maken. Als de rol van de overheid groter is, kunnen de vruchten van de economische groei eerlijker verdeeld worden onder de gehele bevolking. Dit model sluit niet aan bij de wensen en belangen van de rijke wereld, omdat er geen sprake is van een vrije markt waarop westerse bedrijven zich kunnen bewegen. In de jaren zeventig werd de basisbehoeftenstrategie ontwikkeld. Uitgangspunt was dat de allerarmsten voedsel, onderdak, schoon water, hygiëne, gezondheidszorg en onderwijs moesten hebben. Geld uit de rijke landen moest vooral daaraan besteed worden. Hier werd veel kritiek op geleverd omdat er zo niets structureels werd verandert, deze landen zouden voortdurend hulp nodig hebben omdat ze niet leerden om op hun eigen benen te staan. Een volgende stap was de ontwikkeling van het model van structurele armoede bestrijding en het scheppen van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling (een goed bestuur, goed sociaal en economisch beleid, democratie en naleving van de mensenrechten). Er is veel aandacht voor het belang van de bevolking van de ontwikkelingslanden. Dit model was een voortzetting van het self-reliance model uit de jaren zeventig. Self-reliance betekent: niet op een ander aangewezen zijn. De armen moesten leren zelf toegang te krijgen tot basisvoorzieningen als gezondheidszorg en onderwijs. Ze moesten zelf gaan meedenken en deelnemen in ontwikkelingsprojecten en op deze manier een machtsbasis veroveren waarmee ze zich staande zouden kunnen houden tegenover invloeden van buitenaf. Dit model zou de negatieve kanten van het kapitalistische wat kunnen verzachten, omdat de vruchten van de economische ontwikkeling niet alleen bij westerse bedrijven maar ook rechtstreeks bij de arme bevolking terechtkomt.
Belangen van transnationale organisaties De motieven van transnationale ondernemingen om te investeren in ontwikkelingslanden hebben niets met ontwikkelingshulp te maken. Het gaat hen vooral om de lage lonen, de belastingvrijdom en het ontbreken van milieueisen. Hierdoor is er winst uit te halen. Het functioneren van transnationale ondernemingen in de Derde Wereld heeft voor de landen waarin ze investeren zowel voor- als nadelen. De bedrijven zorgen door hun kapitaalinvestering voor werkgelegenheid in hun bedrijven en voor belastingopbrengsten, voor de overdracht van technologische kennis en door dat alles ook voor economische groei. Negatieve aspecten zijn: het wegvloeien van winsten naar rijke landen, het wegconcurreren van lokale producten en waardoor verdwijning van werkgelegenheid, vergroten van ongelijkheid tussen platteland en steden door de concentratie van hun bedrijvigheid in de grote havensteden, vergroten van de tegenstelling arm-rijk doordat de productie zich vooral richt op kapitaalkrachtige elites. Omdat transnationale bedrijven hun geld niet stoppen in basisvoorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur, blijft ontwikkelingshulp noodzakelijk.
De belangen van de Derde Wereld bij ontwikkelingssamenwerking De belangen van ontwikkelingslanden zijn eenvoudig op een rijtje te zetten als je iets van de aard van hun problemen begrepen hebt. De economische belangen zijn het meest duidelijk:
- Ontwikkelingslanden willen toegang tot westerse wetenschappelijke kennis. Zonder deze kennis is het onmogelijk zelf een industrie op te bouwen die kan concurreren met westerse industrieën. - Ontwikkelingslanden willen graag tegen gunstige voorwaarden en lage rente lenen op de internationale geldmarkt. Voor een opbouw van een gezonde economie zijn namelijk investeringen nodig. - Ontwikkelingslanden willen dat hun schulden worden verlicht of kwijtgescholden. Zo kunnen ze met een schone lei beginnen. - Ontwikkelingslanden willen een gunstige ruilvoet, zodat ze voor hun eigen producten voldoende westerse producten terugkrijgen. Vaak krijgen ze voor hun grondstoffen lage prijzen, terwijl ze voor de eindproducten van die grondstoffen veel moeten betalen. - Ontwikkelingslanden willen dat de eerlijke handel gestimuleerd wordt, omdat de winsten van die handel bij de bevolking zelf terechtkomen in plaats van bij de grote westerse ondernemingen. - Ontwikkelingslanden willen vrije toegang tot westerse markten die nu nog vaak allerlei invoertarieven hanteren om de eigen markten te beschermen. - Ontwikkelingslanden willen dat hun eigen deskundigen worden ingeschakeld bij het opzetten en uitvoeren van ontwikkelingsprojecten, zij weten namelijk wat het volk wil. - Ontwikkelingslanden willen afspraken maken over redelijke prijzen voor hun grondstoffen zodat ze een gegarandeerd inkomen hebben. - Ontwikkelingslanden die zelf weinig te bieden hebben willen langdurige technische en financiële hulp om toch eigen middelen van bestaan op te kunnen bouwen. - Ontwikkelingslanden willen dat de EU en andere rijke landen stoppen met het dumpen van landbouwproducten. Deze producten zijn goedkoper dan hun eigen inheemse producten en hierdoor gaan de boeren failliet. - Om dezelfde reden moeten de rijke landen landbouwsubsidies en exportsubsidies afschaffen. - Ontwikkelingslanden willen wel dat particuliere ondernemingen naar hen toekomen, als ze hun winsten maar in de ontwikkelingslanden blijven investeren, waardoor de werkgelegenheid toeneemt en economische groei wordt bevordert. Soms zijn deze economische belangen strijdig met andere belangen van de Derde Wereld, zoals het milieubelang of het behoud van de eigen cultuur. Het zal duidelijk zijn dat de economische belangen van de ontwikkelingslanden vaak strijdig zijn met die van de donorlanden. Als ontwikkelingslanden willen dat de rijkere landen investeringen maken in hun land is het belangrijk dat ze voor een goede infrastructuur zorgen. Ze kunnen ook monopolievorming of kartelvorming verbieden, waardoor voorkomen kan worden dat enkele ondernemingen het heft van het bedrijfsleven in handen nemen. Ontwikkelingshulp brengt vele positieve gevolgen met zich mee. Maar door de gebonden hulp vervalt de bestedingsvrijheid. Als vooral economische elites profiteren van de hulp, wordt de sociale ongelijkheid juist vergroot. Ook de tegenstelling platteland-stad kan worden vergroot.
Nederlandse belangen bij ontwikkelingssamenwerking Met ontwikkelingssamenwerking kan een land als Nederland twee soorten betrekkingen onderhouden: - Het kan kennis, kapitaal en goederen exporteren. Ontwikkelingslanden hebben vaak zelf onvoldoende wetenschappelijke kennis in huis om eigen ondernemingen op te kunnen zetten. Het ontbreekt hen daarbij ook aan kapitaal. Nederland kan dus met dit aanbod inspelen op de wensen van ontwikkelingslanden. - Het kan er eindproducten, halffabrikaten, en grondstoffen vandaan halen. Dit kan natuurlijk alleen als het ontwikkelingslanden ook wat te bieden heeft. De allerarmste landen beschikken vaak niet over grondstoffen en producten die ze kunnen exporteren. Soms worden er zelfs belemmeringen opgeworpen in het belang van de westerse ondernemingen. Ontwikkelingssamenwerking levert ons ook een beperkt aantal arbeidsplaatsen op. Als de handel met landen in de Derde Wereld toeneemt, komen er voor ons bedrijfsleven nieuwe afzetgebieden bij. Dat betekent meer werkgelegenheid en meer winst.
~ 3 ~ Culturele verschillen
Omgaan met cultuurverschillen Oordelen over andere culturen wordt vaak veroordelen, omdat de vreemde cultuur niet aan de westerse maatstaven voldoet. Het centraal stellen van de eigen cultuur noemen we etnocentrisme. Etnocentrisme staat een bewustzijn van culturele diversiteit in de weg. Grootschaligheid en rationaliteit die in de rijke wereld als uitgangspunten voor organisaties gelden, blijken echter in ontwikkelingslanden niet altijd te werken omdat mensen daar andere waarden en normen hebben. Je kunt ook de cultuur van de ontwikkelingslanden centraal stellen en de waarden, normen, gewoonten en structuren van die landen als uitgangspunten voor ontwikkelingssamenwerking nemen. Dat kun je doen door bijvoorbeeld: - Lokale ontwikkelingswerkers in dienst te nemen. Zij kennen de gewoonten van de bevolking veel beter dan de westerse ontwikkelingswerkers, waardoor vermeden kan worden dat er projecten worden opgezet die niet aansluiten bij de behoeften van de bevolking. - Gebruik maken van kennis en ervaring van de lokale bevolking. - Mensen en organisaties uit de ontwikkelingslanden zelf verantwoordelijk te geven voor de uitvoering van ontwikkelingsprogramma’s. Zij kunnen namelijk beter aansluit zoeken bij traditionele processen zodat deze veranderingen sneller gunstige resultaten met zich mee brengt. Moet je de cultuur van de ontwikkelingslanden ook als uitgangspunt blijven hanteren als die in strijd is met de eigen cultuur? Denk aan de volgende zaken die wij veroordelen: kinderarbeid, man boven vrouw en schending van de mensenrechten.
Beoordeling van cultuurverschillen Er zijn twee visies die een antwoord proberen te geven op het dilemma dat in de vorige paragraaf werd geschetst: Cultuurrelativisme gaat ervan uit dat je andere culturen moet bekijken zonder die te beoordelen met de maatstaven van de eigen cultuur. Elke cultuur is namelijk een uniek fenomeen en alle waarden en normen zijn relatief en kunnen dus niet als maatstaaf gebruikt worden. Cultuurrelativisten zullen accepteren dat er in andere culturen dingen gebeuren die hier niet door de beugel kunnen. Critici verwijten hen daarom dat hun tolerante houding omslaat in vrijblijvendheid en onverschilligheid ten opzichte van misstanden en onmenselijkheid. Cultuurrelativisten willen echter geen verantwoordelijkheid dragen voor wat elders in de wereld gebeurd. Cultureel universalisme gaat ervan uit dat er algemene waarden en normen zijn die voor iedereen, waar ook ter wereld, zouden moeten gelden. De belangrijkste universele waarden zoals gelijkheid en vrijheid van meningsuiting en godsdienst, komen we tegen in de Verklaring van de Rechten van de Mens. Naast deze universele waarden mag iedereen er zijn eigen waarden en normen op na houden. Zij willen optreden tegen misstanden zoals schendingen van mensenrechten. Een handhaving van de mensen rechten is dan ook een voorwaarde van hun wanneer ze steun willen geven aan een ontwikkelingsland. Critici verwijten cultuur universalisten etnocentrisme, omdat teveel zou worden uitgegaan van westerse waarden en normen.
De Wereldcommissie voor Cultuur en Ontwikkeling van de Verenigde Naties heeft in 1996 het fundament onder ontwikkeling genoemd. Daarmee werd het recht op een eigen culturele identiteit erkend. Wel werd er duidelijk gesteld dat zowel de klassieke als de sociale grondrechten onder de mensenrechten zouden moeten vallen. Dit geeft aan dat je ook van ontwikkelingslanden mag eisen dat ze – naast klassieke rechten als vrijheid van meningsuiting, godsdienst, van organisatie en van vergadering, recht op inspraak, recht op een eerlijk proces, recht op gelijkwaardige behandeling, enz. – oog moeten hebben voor sociale rechten als: - ‘Reproductieve gezondheidszorg’ door onder andere algemene toegang tot voorbehoedsmiddelen, betere zorg voor kraamvrouwen en zuigelingen. - Verbetering van de positie van arbeiders in bedrijven zoals een veilige werkplek, betaling van minimumloon, verbod op dwangarbeid, op kinderarbeid en op seksediscriminatie. - Zeggenschap van vrouwen over het eigenlichaam en leven, vrijwaring voor seksueel geweld. De verklaring uit 1996 hoeft niemand te verbazen. Ook de verklaring van de rechten van de Mens uit 1948 ging er al vanuit dat mensenrechten universeel, dat wil zeggen geldend voor iedereen, waren.
Beïnvloeding van culturen De erkenning van het recht op het hebben van een eigen cultuur betekent niet dat culturen elkaar niet zouden kunnen beïnvloeden. Voor een belangrijk deel is deze beïnvloeding nog steeds eenrichtingsverkeer. Dat heeft onder andere te maken met de rol die westerse massamedia spelen in de ontwikkelingslanden. Die zijn, bij gebrek aan eigen middelen, aangewezen op tv-uitzendingen van de westerse landen. Hierdoor vindt er een verwestering plaats die uiteindelijk luidt tot een meer uniforme cultuur op de hele wereld. Deze ‘culturele internationalisering’ is een gevolg van wat we tegenwoordig globalisering noemen: de wereld wordt door de moderne massacommunicatietechnologieën en door de toegenomen mogelijkheden te reizen steeds meer een ‘global village’. Hierdoor gaat ook de Derde wereld meer gebruik maken van internet, telefoon en massamedia. Meer mensen kunnen nu over kennis beschikken. Negatief is echter de westerse grip op de informatiemaatschappij, ook vergroot deze de ongelijkheid; slechts een klein deel van de bevolking profiteert van de toenemende mogelijkheden. Er zijn ook tegenovergestelde tendensen waar te nemen. Zo worden er steeds meer ontwikkelingsprojecten opgezet die juist de bedoeling hebben de eigen cultuur te beschermen en cultuuruitingen daarvan te stimuleren. Zo kunnen zij hun eigenlevenswijze voorzetten. De toenemende contacten met ontwikkelingslanden leiden ook tot beïnvloeding van de Nederlandse cultuur. Doordat we meer over de landen weten dan vroeger, is er een groter draagvlak ontstaan voor ontwikkelingssamenwerking. Dat heeft onder meer geleid tot een ’derdewereldvriendelijk’ consumptiepatroon.
~ 4 ~ Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid
Vormen van ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking Ontwikkelingshulp kan op verschillende manieren worden gegeven. Van belang daarbij zijn de kanalen via welke het geld naar ontwikkelingslanden gaat en de doelen waarvoor de hulp bestemd is. Op grond van de kanalen kun je de volgende soorten hulp onderscheiden: Multilaterale hulp; deze hulp is afkomstig van meer landen. Het geld gaat eerst naar internationale organisaties die met deze bijdragen ontwikkelingsprojecten kunnen financieren. Het ontvangen van multilaterale hulp kan voordelen opleveren voor de ontwikkelingslanden. Omdat het geld via internationale organisaties komt, spelen de politieke en economische belangen van de donorlanden een minder belangrijke rol. Bovendien maken de ontwikkelingslanden soms zelf deel uit van de internationale organisaties, waardoor ze kunnen meepraten over de besteding van de gelden. Een derde voordeel kan zijn dat een multilaterale organisatie zich, via deskundigen uit ontwikkelingslanden zelf, gespecialiseerd heeft in ontwikkelingssamenwerking. Zo wordt de hulp beter afgestemd op de behoeften. Een nadeel is echter dat de rijkste landen het voor het zeggen hebben. als zij het niet eens zijn met de hulp die wordt toegepast, geven zij geen geldschenkingen meer. Het aantal stemmen dat namelijk per lid mag worden uitgebracht, hangt af van de financiële bijdrage die een lid levert. Bilaterale hulp; dit is hulp van land tot land. Nederland bepaald zelf aan wie hulp gegeven wordt en voor welke projecten. Deze hulp kan variëren van noodhulp tot structurele hulp. Aan het ontvangen van bilaterale hulp kan voor de ontwikkelingslanden een nadeel kleven; politieke en economische belangen van de donorlanden spelen vaak een grote rol. Deze hulp is ook vaak gebonden; het land moet het geschonken geld gebruiken voor aankopen van goederen en diensten in het donorland. Hulp van particuliere organisaties; als Novib, Hivos, Icco en Bilance is de overheid de belangrijkste financieringsbron.
Op grond van doelen kun je de volgende hulp onderscheiden:
Noodhulp; is humanitaire hulp in noodsituaties als hongersnood, overstromingen en aardbevingen. Deze hulp bestaat uit onder andere geneesmiddelen, voedsel, tenten en bouwmaterialen.
Structurele hulp; gericht op het verbeteren van de economische situatie in een land. Door deze hulp vind er vaak een langdurige relatie plaats tussen het hulpverlenende en het hulpontvangende land. Voorbeelden van structurele hulp zijn kwijtschelding of verlichting van de schulden, de aanpassingsprogramma’s van het IMF, afspraken over het bevorderen van een eerlijker wereldhandel, afschaffen van protectionisme, etc.
Programmahulp of sectorhulp is een vorm van bilaterale structurele hulp, die veel door Nederland wordt toegepast. Daarbij wordt geld gegeven voor bepaalde projecten die door mensen uit de donorlanden zelf worden opgezet. De projecten worden dus overgelaten aan lokale deskundigen
Themahulp is een vorm van structurele hulp waarbij hulp wordt onderverdeeld in speciale categorieën of thema’s, zoals economie en werkgelegenheid, milieu, veiligheid en schuldverlichting.
Gebonden hulp is hulp, waaraan de voorwaarde is gebonden dat de hulpontvangende landen de hulp moeten besteden in het hulpgevende land of bedrijven uit het hulpgevende land moeten inschakelen bij de uitvoering van projecten.
Toen de Nederlandse overheid in 1998 meer nadruk ging leggen op het verbeteren van de positie van de ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer, verminderde de gebonden hulp. Wel werd het Nederlandse bedrijfsleven vanaf dat moment door de overheid gestimuleerd om meer in ontwikkelingslanden zelf te gaan investeren.
Een korte geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingshulp
Tot 1945 Tot aan de Tweede Wereldoorlog is door de Nederlandse regering geen ontwikkelingsbeleid gevoerd. Ook andere Westerse landen bekommerden zich nauwelijks om de Derde Wereld. Veel derdewereldlanden waren kolonies van westerse landen. Ze werden bestuurd vanuit het moederland dat het eigenbelang voorop stelde.
De periode 1945-1972
Aanvankelijk was de hulpverlening nog erg beperkt. De Nederlandse regering begon in 1949 met het geven van 1.5 miljoen aan een project van de VN. In de jaren vijftig werd de roep om meer ontwikkelingshulp groter. In 1956 werd de Novib (Nederlandse Organisatie voor Internationale Ontwikkelingssamenwerking) opgericht, de eerste particuliere organisatie zonder kerkelijke banden, die zich ging inzetten voor de Derde wereld. Mede daardoor kregen meer mensen aandacht voor wat er zich elders op de wereld opspeelde.
Aanvankelijk had de Nederlandse regering een duidelijke voorkeur voor een multilaterale benadering. Door de Koude Oorlog (die op dat moment op zijn hoogtepunt was) kwamen er politiek-strategische motieven om te bepalen wie hulp kreeg. In de tweede helft van de jaren zestig komt er bilaterale hulp, economische en commerciële motieven en eigenbelang lagen daaraan ten grondslag. Werkgevers wilden onze concurrentiepositie verbeteren ten opzichte van het buitenland en dat kon via ontwikkelingshulp. Tot 1972 steeg de bilaterale hup sterk.
De eerste periode Pronk 1973-1977
In 1973 kwam het progressieve kabinet Den Uyl aan het bewind. De sociaal-democraat Pronk (PvdA) werd minister van ontwikkelingssamenwerking. Hij gooide het roei om. Self-reliance werd het sleutelwoord. Hij vond dat de welvaartsongelijkheid bestreden moest worden en dat de armen mondig moesten worden; hij wilde hun op economisch en politiek gebied zelfstandig laten worden.
De periode 1977-1989
In 1977 trad het centrumrechtse Van Agt-Wiegel aan. De christen-democraat De Koning (ARP) ging een tweesporenbeleid voeren. Ook hij wilde de positie van de armen en de zelfstandigheid verbeteren. Er moest echter ook meer samengewerkt gaan worden met particuliere organisaties en met het bedrijfsleven.
De liberale minister Schoo (VVD) gaf vanaf 1984 prioriteit aan structurele armoedebestrijding. Blijvende verbetering van de leefomstandigheden van de meerderheid van de bevolking in de ontwikkelingslanden stond voorop. Het bedrijfsleven kreeg daarbij een grote rol, maar aan de mensenrechten werd minder aandacht geschonken. De christen-democraat Bukman (CDA) zette in 1986 de lijn van zijn voorgangster voort.
De tweede periode Pronk 1989-1998
In 1989 kwam Pronk terug als minister van ontwikkelingssamenwerking. Hij boog het beleid van zijn voorgangers opnieuw om. De mensenrechten werden een belangrijk uitgangspunt. Structurele armoedebestrijding werd duurzame armoedebestrijding. Het begrip duurzame ontwikkeling werd voor het eerst geformuleerd. Duurzame armoedebestrijding betekent dat armoede bestreden moet worden door de productie te laten groeien, een rechtvaardiger inkomstenverdeling te bewerkstelligen en de milieugebruiksruimte in stand te houden.
In 1996 wilde Pronk een slagvaardiger buitenlands beleid gaan voeren ten aanzien van regio’s en landen. Ze wilden de immateriële doelen van het buitenlandbeleid meer in evenwicht brengen met de Nederlandse economische belangen. Er kwam ook meer programmahulp in plaats van projecthulp.
De periode Herfkens 1998 en verder
Minister Herfkens, partijgenoot en opvolger van Pronk in 1998, probeerde idealisme en pragmatisme aan elkaar te koppelen. Om efficiëntere hulp te kunnen verlenen besloot ze voortaan slechts een beperkt aantal regeringen te gaan steunen. Het aantal landen waarmee intensief werd gewerkt, werd teruggebracht van 118 naar 18. met nog eens 30 landen kwamen er minder verregaande vorm van bilaterale samenwerking. Voortgaande op de lijn van Pronk bleef ze aan donorlanden eisen stellen over het naleven van de mensenrechten en het voeren van goed bestuur en beleid.
Hoofddoelstellingen zijn nog steeds armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Op grond hiervan heeft de overheid enkele criteria ontwikkeld om landen te selecteren die voor rechtstreekse hulpverlening in aanmerking komen:
- Het sociaal-economisch beleid in het ontvangende land moet zo zijn dat de hulp ten goede komt aan een goot deel van de bevolking en/of aan bepaalde doelgroepen. De overheid van het ontvangende land moet met de projecten meewerken. Ook moet er in het sociaal-economisch beleid rekening worden gehouden met het milieu.
- De kwaliteit van het bestuur van het ontvangende land moet goed zijn. Daarvan is sprake als het land openheid van zaken geeft over de overheidsuitgaven, als ambtenaren integer werken en niet corrupt zijn, als er sprake is van eerlijke rechtsspraak, als de mensenrechten worden nageleefd, etc. De desbetreffende regering moet de maatschappij zo inrichten dat ontwikkeling mogelijk is.
- De landen moeten behoren tot de allerarmsten
- De behoefte aan hulp.
Voor landen die structurele, langdurige hulp krijgen, gelden extra criteria:
- De kwaliteit van de lopende hulpprogramma’s. niet alle hulp wordt even goed besteed. In het ene land zijn ook meer van dergelijke programma’s mogelijk dan in het andere.
- De rol van het land in het ondersteunen van de rechtsorde in de eigen regio. Bepaalde landen kunnen een stabiliserende factor zijn in de eigen regio door bijvoorbeeld te bemiddelen in conflicten tussen buurlanden.
- De relaties met Nederland op sociaal-economisch of cultureel gebied en het bestaan van historische banden met bepaalde ontwikkelingslanden. Onze voormalige kolonies zouden op grond daarvan prioriteit verdienen.
De VN heeft een norm gesteld voor de omvang van de ontwikkelingshulp die rijke landen zouden moeten geven. Dat is 0,7% van het BNP.
Veranderingen in het beleid Het is duidelijk dat het beleid voortdurend is bijgesteld. Dit heeft te maken met de steeds veranderende politieke en economische situatie, zowel in Nederland als in de Derde Wereld. De omgeving van het politieke systeem bepaalt wat de marges zijn waarbinnen veranderingen kunnen plaatsvinden. In het beleid betreffende ontwikkelingssamenwerking worden de marges bepaald door een viertal factoren: - De politieke ontwikkelingen in Nederland zelf. Besluiten tot een bepaald beleid zijn altijd compromissen, waarin niet alleen de ideeën van de coalitiepartners meewegen, maar ook de belangen die spelen op ministeries. - Het beleid van internationale organisaties. Het is logisch dat het Nederlandse beleid moet passen in het internationale beleid. - Internationale ontwikkelingen. Na de Koude Oorlog gingen de economische systemen in het westen en in het Oostblokmee op elkaar lijken. Daarmee veranderde de situatie in veel ontwikkelingslanden, die op dat moment of op het Westblok of op het Oostblok gericht waren. Ook in de ontwikkelingslanden zelf zijn allerlei ontwikkelingen gaande. Er is namelijk sprake van een grote groep nieuwe generatie zelfbewuste leiders die kritisch stonden tegenover westerse hulp en bemoeienis. Daarnaast spelen de conflicten in ontwikkelingslanden zelf een grote rol. Door oorlogen en door natuurrampen, is er een grote behoefte aan noodhulp zoals voedsel en medicijnen. - De globalisering van de economie. Allerlei ontwikkelingen zorgen ervoor dat economieën van landen steeds meer in elkaar vervlochten raken. Zo ontstaat er een wereldeconomie waarop de politiek nauwelijks invloed kan uitoefenen.
Sinds 1990 zijn de belangrijkste veranderingen: - De rol van de medefinancieringsorganisaties zoals de Novib is groter geworden. - Er is meer aandacht gekomen voor de kwaliteit en de effecten van hulp. - Het bedrijfsleven is een andere rol gaan spelen. In het verleden profiteerde het bedrijfsleven veel van gebonden hulp. Vanaf 1990 werd het belang van het bedrijfsleven ondergeschikt gemaakt aan dat van de Derde Wereld, die vooral wilt dat bedrijven in hun investeren. - Er is meer aandacht gekomen voor andere problemen in de Derde Wereld dan de armoede. - Nieuwe inzichten in ontwikkelingsstrategieën hebben geleid tot meer nadruk op marktgerichtheid. Men gaat er nu van uit dat het belangrijkste is voorwaarden te creëren waardoor ontwikkelingslanden op de handelsmarkt beter kunnen functioneren. - Er is meer samenhang gekomen in het buitenlands beleid. Dat betekend dat geprobeerd wordt meerdere problemen tegelijk aan te pakken. - Idealisme en pragmatisme worden gecombineerd. Er is niet genoeg geld beschikbaar om iedereen die arm is te helpen, ook al zou je dat graag willen (idealisme). Daarom wordt er nu structurele hulp gegeven aan minder regeringen (pragmatisme). Tegelijk wordt bij het geven van de hulp op de kwaliteit van bestuur en beleid en op de naleving van de mensenrechten in de landen die gesteund worden (idealisme).
~ 5 ~ Internationale organisaties
Internationalisering van verhoudingen Ontwikkelingssamenwerking is vaak geen zaak meer van land tot land, internationale organisaties worden steeds belangrijker op dit gebied. Individuele landen hebben steeds minder grip op zaken als economische verhoudingen, machtsverhoudingen en cultuur, die steeds verder geïnternationaliseerd worden. ~ Economische internationalisering houdt in dat de economieën van de derdewereldlanden en westerse landen steeds meer afhankelijk worden van mondiale processen en structuren. Transnationale ondernemingen (ondernemingen met vestingen in meerdere landen) en internationale organisaties zoals het IMF en de Wereldbank gaan hierin steeds meer de dienst uitmaken. ~ Internationalisering van de machtsverdeling houdt in dat uitgangspunten en randvoorwaarden voor economische politiek en ontwikkelingsbeleid steeds meer op internationaal niveau worden vastgesteld. Dat gebeurd onder meer in een groep van belangrijke geïndustrialiseerde landen in de EU, OESO, in het IMF en de Wereldbank. Afzonderlijke landen zijn steeds meer afhankelijk van wat er in deze organisaties wordt beslist. ~ Internationalisering van de cultuur houdt in dat culturen elkaar steeds meer beïnvloeden door de toegenomen communicatie en communicatiemogelijkheden. Dit proces wordt vooral bepaald door een beperkt aantal internationale persbureaus en uitgeverijen die de nieuwsvoorziening in de hele wereld in de handen hebben. Dat alles nu in organisaties is geregeld wil nog niet zeggen dat ze dan alle problemen kunnen oplossen. Want in die organisaties zitten nog steeds zelfstandige landen die allemaal hun eigen belangen behartigen. Niemand kan gedwongen worden tot instemming. Maar het is wel in heb belang want het is de manier om grootschalige problemen aan te pakken zoals milieu, armoede. Het blijkt echter moeilijk te zijn de kortetermijnbelangen opzij te zetten voor het hogere algemene belang.
De rol van de Verenigde Naties De VN zijn de grootste internationale organisatie ter wereld en werd na WOII opgericht. Hun uitgangspunten kan je terugvinden in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die in 1948 is opgesteld. 188 landen ter wereld zijn er lid van en op dit moment bestaat 70% van hun hulp uit ontwikkelingssamenwerking en noodhulp. Onder de vlag van de VN werken een aantal gespecialiseerde internationale organisaties die in het belang van de derde wereld werken, zoals: - De FAO; een organisatie voor landbouw die voedselschaarste en hongersnoden probeert te voorkomen door ontwikkeling van de landbouw. - De Unctad; een organisatie voor handel, hulp en ontwikkeling, die probeert de handelsbetrekkingen tussen derdewereldlanden en westerse landen te verbeteren. - De WHO; de wereldgezondheidsorganisatie die de gezondheidszorg probeert te verbeteren en epidemieën probeert terug te dringen. - De Unesco; een organisatie voor onderwijs, wetenschappen en cultuur die probeert het onderwijspijl en het wetenschappelijke niveau te verbeteren en de culturele identiteit te versterken. - Unicef; een organisatie voor kinderen, die zich het lot van kinderen in de Derde Wereld aantrekt. - Het Unhcr; een organisatie die opvang voor vluchtelingen probeert te regelen (de baas hiervan is Lubbers). - UNEP; een organisatie ten behoefte van het milieu.
Ondanks de goede bedoelingen van de VN is de effectiviteit van de inspanningen niet altijd optimaal, dit kan afhangen van drie factoren: - De mate van overeenstemming. Rijk en arm hebben evenveel te zeggen, maar ze hebben veel tegengestelde belangen. Hierdoor kunnen soms nauwelijks besluiten worden genomen. - De beschikbare machtsmiddelen. Hun conferenties kunnen soms weinig succesvol zijn vanwege het gebrek aan overeenstemming. Ze hebben zelfs geen mogelijkheden om geweld in de wereld tegen te gaan, want als ze het VN-leger naar onveilige plekken willen laten trekken dan nog kan er geen overeenstemming worden behaald vanwege de tegengestelde sympathieën. - Het internationale karakter van de problemen. Een probleem beslaat vaak meerdere landen en een afzonderlijk land kan deze problemen niet meer oplossen. De roep om coördinatie van de aanpak door internationale organisaties neemt daardoor toe. Natuurlijk wordt de effectiviteit van het werk van de VN ook beïnvloed door de logge bureaucratie die zo’n immense organisatie kenmerkt, en door het gebrek aan financiële middelen.
De rol van andere wereldorganisaties Er zijn nog enkele andere wereldorganisaties die een belangrijke rol spelen bij het terugdringen van onderontwikkeling. We bespreken hier het IMF, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie. In deze organisaties gaat veel meer geld om dan in de organisaties van de VN. Ook hebben de rijke landen het meest te vertellen en kunnen daardoor hun eigen economische en politieke belangen een veel grotere rol laten spelen dan die van de arme landen. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse ontwikkelingsgelden gaat naar de Wereldbank en het IMF. - Het Internationale Monetaire Fonds (IMF), opgericht in 1944 in Bretton Woods, stelt zich vooral tot taak de stabiliteit van het internationale geldstelsel te bevorderen. Het Fonds verleent daartoe tijdelijk krediet aan landen met betalingsproblemen. Landen die gesteund worden, moeten aanpassingsprogramma’s opstellen om de economische organisatie en infrastructuur van een land te versterken en daardoor economische groei mogelijk te maken. Daarbij wordt nauwelijks gelet op de sociale situatie in het kredietontvangende land omdat zij nou eenmaal geen machtige stem hebben. Hierdoor komt het dat de armoede in het desbetreffende land nog meer achteruitgaat. - De Wereldbank is een bank die eigendom is van de lidstaten van de VN. De bank is opgericht om ontwikkelingsprojecten te financieren en is daarmee ook de grootste en de belangrijkste financier. Vooral projecten die de marktgerichtheid van derdewereldlanden bevorderen, worden gesteund. Voor de aanpassingsprogramma’s worden leningen verstrekt die aanvullingen zijn op de aanpassingsprogramma’s van het IMF. Ze zijn bedoeld om de economie structureel te verbeteren. - De Wereldhandelsorganisatie (WTO: World Trade Organization) – tot 1994 GATT genaamd – stelt zich als doelen de internationale handel te bevorderen, protectionisme tegen te gaan, het dumpen van landbouwoverschotten te bestrijden en handelsconflicten tussen landen op te lossen. Binnen de WTO is er verschil van mening over de wijze van bevorderen van de wereldhandel. De meeste (westerse) leden vinden dat de handel geliberaliseerd moet worden wat zal leiden tot een groei van de handel en economische groei. Veel organisaties van kleine producenten uit ontwikkelingslanden zijn echter bang dat deze liberalisatie juist een bedreiging voor de voedselzekerheid en voor het inkomen van mensen uit ontwikkelingslanden vormt.
De rol van de Europese Unie Door de verdergaande samenwerking van de lidstaten is de EU een belangrijke economische machtsblok in de wereld geworden. Uitgangspunten van de samenwerking was het creëren van een gezamenlijke markt en het wegnemen van handelsbelemmeringen tussen de lidstaten onderling. Deze bescherming van de EU-markt maakt het voor derdewereldlanden moeilijker om naar Europese landen te exporteren. Toch kunnen ontwikkelingslanden ook baat hebben bij de EU. Na de Wereldbank is de EU ook een organisatie die multilaterale ontwikkelingshulp geeft. Met een aantal ontwikkelingslanden (vooral voormalige kolonies van de lidstaten in Afrika, het Caribisch gebied en de Pacific die geen met de landen van de EU concurrerende economische structuur mochten hebben) heeft de EU bijzondere betrekkingen aangeknoopt. Deze associatie met de EU levert de ontwikkelingslanden handelsvoordelen op, maar zo plukt de EU ook zijn vruchten ervan; zo zijn zij verzekerd van de invoer van grondstoffen, terwijl zij weinig concurrentie hoeft te duchten van haar handelspartners.
Ook met de landen rond de Middellandse Zee heeft de Eu de ontwikkelingssamenwerking geïntensiveerd. Met andere ontwikkelingslanden zijn handels- en samenwerkingsverdragen gesloten. Via het Europees Ontwikkelingsfonds wordt hulp gegeven. Toch zijn er tegenstrijdigheden in het EU-beleid te vinden. Zo is het merkwaardig te noemen dat de EU zegt te streven naar conflictbeheersing, terwijl veel landen van de EU wapens leveren aan derdewereldlanden. Ook is het streven naar integratie van ontwikkelingslanden in de wereldhandel moeilijk te rijmen met het weren van producten van die landen om de interne markt te beschermen. De EU vindt ook dat prioriteit zou moeten liggen bij hulp aan de armste landen. Terwijl zij dit steeds minder deden in de negentiger jaren. Hierbij speelt natuurlijk eigenbelang een grote rol. De Nederlandse regering streeft binnen de EU vooral naar ruimere toegang van de minst ontwikkelde landen tot de Europese markt, verbetering van de samenhang van ontwikkelingssamenwerking in EU-verband en het tegengaan van ondoorzichtigheid en verspilling.
~ 6 ~ Het particulier initiatief: de rol van de medefinancieringsorganisaties en de burgers
De rol van medefinancieringsorganisaties Ongeveer eenderde deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking gaat naar particuliere organisaties. Het grootste deel daarvan gaat naar de zogenaamde medefinancieringsorganisaties. Dat zijn particuliere ontwikkelingsorganisaties die hun gelden ontvangen uit fondswerving (lidmaatschappen, donaties, acties) van de overheid en van de EU. Vier organisaties opgericht vanuit de oude zuilen, hebben in Nederland de status van medefinancieringsorganisatie gekregen: de Novib (neutraal), het ICCO (protestants), Cordiad (katholiek) en het Hivos (humanistisch). Vanaf 1999 kunnen meer organisaties de status van medefinancieringsorganisatie verkrijgen. De overheid kiest ervoor geld via deze organisaties door te sluizen naar ontwikkelingslanden, waarmee ze niet op overheidsniveau wil samenwerken. De medefinancieringsorganisaties hebben vaak hun eigen contacten met particulieren partnerorganisaties in de ontwikkelingslanden, waarmee ze buiten de overheden hun projecten kunnen opzetten, dat heeft veel voordelen. De partnerorganisaties staan dichter bij de mensen die hulp nodig hebben. Zo kunnen ze meer doen aan directe armoede bestrijding en duurzame ontwikkeling. De medefinancieringsorganisaties richten zich op de armste bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden. De projecten zijn zodanig dat de bevolking geholpen wordt zelf in haar bestaan te gaan voorzien. Daarbij wordt de eigen culturele identiteit van deze groepen ondersteund.
De mogelijkheden van individuele burgers Veel mensen zijn lid van en van de medefinancieringsorganisaties. Daarnaast zijn er nog veel andere mogelijkheden om een bijdrage te leveren aan het oplossen van de onderontwikkeling. De belangrijkste mogelijkheden zijn: - Financieel bijdragen aan Artsen zonder Grenzen, Mensen in Nood, Memisa (medische projecten opzetten in ontwikkelingslanden), Terre des Hommes (helpen van kansarme kinderen), het Nederlandse Rode Kruis (geven van noodhulp), etc. De bijdragen kunnen de vorm hebben van vaste donaties of van losse giften. - Meedoen als vrijwilliger aan activiteiten van maatschappelijke organisaties die voor een ander doel zijn opgericht, maar die zich ook met de Derde Wereld bezig houden. Er zijn veel van deze organisaties. Via deze contacten kunnen goederen geleverd worden en vormen van samenwerking worden opgezet, die voor de Nederlandse instellingen leerzaam en voor de buitenlandse instellingen lucratief kunnen zijn. - Participeren in organisaties en politieke partijen die zich met derdewereldlanden bezig houden. Er zijn bijv. in tal van steden en dorpen Wereldwinkels te vinden die, naast de verkoop van producten, ook informatie verschaffen over de Derde Wereld. Politieke partijen hebben vaak werkgroepen of stichtingen die zich buigen over ontwikkelingsvraagstukken. - Veranderen van de eigen levensstijl, waardoor de Derde Wereld meer kansen krijgt. Er zijn steeds meer mogelijkheden om producten uit derdewereldlanden (Max Havelaar-koffie) te kopen, waarvan de winsten goed terechtkomen. Ook de winst die in de Wereldwinkels gemaakt wordt gaat volledig naar de boeren en de makers in de ontwikkelingslanden die daarmee in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Armoede wordt zo effectief en structureel bestreden. Ook het aanmeten van een levensstijl waarin overconsumptie en verspilling wordt vermeden, kan op den duur gunstig zijn voor ontwikkelingslanden. Er is niet genoeg voedsel en grondstoffen voor iedereen dus daar moet verstandig mee worden omgegaan. Uit het aanpassen van de eigen levensstijl blijkt meer daadwerkelijke betrokkenheid bij wat er in de Derde Wereld gebeurt, dan door af en toe wat geld te geven bij een nationale rampenactie. - Ook daadwerkelijk deelnemen aan ontwikkelingssamenwerking is een optie.
~ 7 ~ Opvattingen over ontwikkelingssamenwerking
De visies van de politieke partijen Ontwikkelingssamenwerking is een onderwerp waarmee de politieke partijen zich utstekend kunnen profileren. Sociaal-democraten, christen-democraten en liberalen hebben de afgelopen 50 jaar beurtelings hun stempel gedrukt op het ontwikkelingsbeleid. Hun verschillen in opvattingen waren mede oorzaak van het feit dat het ontwikkelingsbeleid steeds is aangepast. ~ Sociaal-democraten gaan vooral uit van gelijkwaardigheid. Solidariteit met de armen is nodig om een meer gelijkwaardige samenleving te creëren, het is belangrijk dat zij zelfstandig zijn. Hierbij mag de overheid best een grote rol spelen. Aandacht voor democratische ontwikkelingen en mensenrechten past bij het streven naar meer gelijkwaardigheid. ~ Christen-democraten gaan uit van de gespreide verantwoordelijkheid (de steun aan particuliere ontwikkelingsorganisaties) en van de christelijke naastenliefde (solidariteit met de armen). ~ Liberalen kiezen voor vrijheid en marktgericht denken. Zij gaan ervan uit dat ontwikkelingslanden baat hebben bij een marktgerichte benadering. Ontwikkelingssamenwerking moet vooral bestaan uit het stimuleren van vrije prijsvorming, van particulier initiatief, van doorbreken van overheidsmonopolies, etc. Liberalen geloven dat ook de burger uiteindelijk gebaat is bij een vrijemarkteconomie, omdat die werkgelegenheid en dus ook inkomen en welvaart biedt. Zij zullen de prioriteit niet bij het bestrijden van de armoede leggen, maar bij het opbouwen van een gezonde economie, ook al gaat dat in eerste instantie ten koste van de allerarmsten. De trefwoorden van de politieke partijen: - CDA: rentmeesterschap – gespreide verantwoordelijkheid – naastenliefde/ solidariteit - PvdA: gelijkwaardigheid – meer overheidssturing - VVD: vrijheid – zo weinig mogelijk overheidssturing - D66: pragmatisme – links/ liberalisme – meer democratie - Groen Links: gelijkwaardigheid – overheidssturing – kleinschaligheid - SP: gelijkwaardigheid – eerlijker verdeling - Kleine christelijke partijen: bijbelse waarden en normen
Veel gehoorde argumenten tegen ontwikkelingssamenwerking Alle politieke partijen zijn het met elkaar eens over de noodzaak van een goed ontwikkelingsbeleid, al verschillen ze onderling van mening over de inhoud van het beleid. Maar buiten de politiek zijn er ook mensen of groeperingen die tegen elke vorm van ontwikkelingshulp zijn. Dit kan uit rechtse kringen, maar ook uit linkse. Argumenten uit de linkse hoek: - Ontwikkelingshulp schaadt de inheemse cultuur en daarmee de traditionele bestaansmogelijkheid. - Ontwikkelingshulp en met name agrarische hulp verstoort vaak ecologische evenwichten. - Ontwikkelingshulp vergroot de kloof tussen arm en rijk in het ontvangende land, omdat de allerarmsten te weinig profiteren van de hulp. - Ontwikkelingshulp is een vorm van neokolonialisme, terwijl de arme landen zich juist zouden moeten bevrijden van het westerse juk. - Ontwikkelingssamenwerking is principieel een instrument van handelsbevordering en daarmee een uiting van kapitalisme. - Ontwikkelingshulp maakt arme landen alleen maar onzelfstandig. Argumenten uit de rechtse hoek: - Ontwikkelingshulp maakt arme landen alleen maar onzelfstandig. - Ontwikkelingshulp neemt in de Derde Wereld de prikkel weg om zelf inventief te zijn. - Het ontwikkelingsbeleid is niet doelmatig en kan haar verwachtingen niet waarmaken. Moet je er dan nog geld instoppen? - De invloed van ontwikkelingssamenwerking op de economische groei van een ontvangende landen is marginaal. Alleen meer marktwerking en afslanken van de overheid werkt. - Handel is van veel meer gewicht dan hulp die in de praktijk vaak meer kwaad dan goed doet.
De argumenten zijn vaak niet valide, omdat ze het ontwikkelingsbeleid vaak zwart/wit zien en geen oog hebben voor de accenten en details van het beleid. Natuurlijk kan ontwikkelingshulp bijv. inheemse culturen schaden als je met die culturen geen rekening houdt.
REACTIES
1 seconde geleden
D.
D.
De samenvatting was erg goed te gebruiken!! Dankje!!
20 jaar geleden
AntwoordenN.
N.
hahahah wijf hijs goed hoor, ff 1keer doorgelezen, marem ken alles egt te slecht dus ben best bang voor strakkies! ga nog ff lezen!
kusss
20 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
Thanks bæ
7 jaar geleden
Antwoorden