Economie - Module 3 - Hoofdstuk 1: Markten
Vraag en aanbod op de markt
2. Het gedrag van kopers en verkopers
Kopers en verkopers van aandelen kunnen een prijslimiet voor hun aandelen opgeven
Als kopers zeggen dat hun limiet €110.- is, bedoelen ze dat ze aandelen willen kopen voor de maximale prijs van €110.-(als de prijs lager dan €110.- is zullen ze die liever willen). Dus het aantal mensen die aandelen van €110.- willen kopen worden opgeteld bij het aantal mensen die aandelen voor maximaal €109.- willen kopen. (ZIE VOOR TABELLEN BLZ. 119/120) Omdat het orderboek alle koopopdrachten bij elkaar optelt vinden we de collectieve vraag naar het aandeel. Dus: Hoe hoger de prijs, hoe kleiner de vraag naar het aandeel. En: Hoe lager de prijs, hoe groter de vraag naar het aandeel.
De mensen die willen verkopen op een limiet van €105.- willen minimaal €105.- voor hun aandeel. €106.- is dus ook goed. Het orderboek telt dus het aantal mensen die aandelen met een limiet van €105.- op bij de mensen die aandelen met een limiet van €106.- bij elkaar op. (ZIE VOOR TABELLEN BLZ. 121) Omdat het orderboek alle verkoopopdrachten bij elkaar optelt vinden het collectieve aanbod van het aandeel. Dus: Hoe hoger de prijs, hoe groter het aanbod(verkoop) van aandelen. En: Hoe lager de prijs, hoe kleiner het aanbod(verkoop) van aandelen.
3. De evenwichtsprijs
De evenwichtsprijs is de prijs die voor de meeste verkopers en kopers het gunstigst uitvalt. Deze prijs kun je berekenen
De evenwichtsprijs is de prijs waarbij de hoeveelheid die wordt gevraagd gelijk is aan de hoeveelheid die wordt aangeboden. De meeste kopers en verkopers zijn tevreden met deze prijs.
De collectieve vraag en het collectieve aanbod kan je niet alleen in een tabel maar ook in een grafiek zetten. Prijs (P) verticaal en hoeveelheid (Q) horizontaal. We spreken dan over collectieve vraaglijn (Qv) en collectieve aanbodlijn (Qa). M.b.v. formules en de vergelijking daarvan kan je de evenwichtsprijs berekenen.
De hoeveelheid die wordt verkocht noemen we ook wel de afzet.
4. Het bepalen van vraag- en aanbodvergelijking
De vergelijkingen van vraag en aanbod zijn op te stellen. Deze zullen iets afwijken van de oorspronkelijke waarnemingen.
Vraag- en aanbodlijnen zijn meestal rechte lijnen. De algemene formule van een rechte lijn is Q= aP + b. Q en P kan je aflezen uit de tabel, de variabelen a en b ( zie voor uitleg van b H5) moet je uitrekenen. Hoe je deze variabelen uit kan rekenen staat beschreven op blz. 124/125. De uitkomsten van de formule zullen niet altijd precies kloppen, dit komt door o.a. afronding. Deze kleine afwijkingen zijn niet zo belangrijk zolang ze maar beperkt blijven.
VRAAG EN AANBOD ONDER RANDVOORWAARDEN EN VOORONDERSTELLINGEN
5. De ceteris paribus vraaglijn
De factoren die naast de prijs van invloed zijn op de vraaglijn beschouwen we als een constante.
De vraagvergelijking geeft de relatie aan die er bestaat tussen prijs en hoeveelheid. In werkelijkheid zal de hoeveelheid veranderen onder invloed van veel meer factoren dan alleen de prijs. De bij H4 genoemde variabel b is een samenvatting van alle factoren die van invloed zijn op de vraag naar aandelen, behalve de prijs.
B houdt dus in:
• Aantal vragers
• Inkomen van de vragers
• Behoefteschema van de vragers
• Prijs (en rendement) van de overige goederen/aandelen
We beschouwen b als constant omdat je b moeilijk kan veranderen, het is gewoon zo, en we ons concentreren op het keuzeproces tussen prijs en hoeveelheid.
Qv = a Prijs + constante = de prijsvraagvergelijking. Deze vraagvergelijking geeft aan dat de hoeveelheid verandert onder invloed van de prijs. Daarom: prijsvraagvergelijking. We doen net alsof de overige variabelen constant zijn. Dit is een vergelijking onder de “ceteris paribus” voorwaarde.
de vraaglijn = een lijn van linksboven naar rechtsonder in een grafiek. Want bij een hogere prijs wordt minder gevraagd dan bij een lagere prijs. Vraaglijnen hebben een negatieve richtingscoëfficiënt. Afhankelijk van de waarde van de richtingscoëfficiënt loopt de lijn meer horizontaal of verticaal.
In een grafiek wordt de verandering met de Griekse hoofdletter Delta aangegeven: ?Q of ?V.
Wanneer Qv erg verticaal loopt, is er sprake van inelastische vraag. De prijs heeft nauwelijks invloed op het koopgedrag. Bijv.: zout of water. Wanneer Qv erg horizontaal loopt, is er sprake van elastische vraag. De prijs heeft veel invloed op het koopgedrag. Bijv. 19” monitoren of DVD-branders of andere luxe of nieuwe goederen.
6. De ceteris paribus aanbodlijn
De factoren die naast de prijs van invloed zijn op de aanbodlijn beschouwen we als een constante.
(Wat voor de vraaglijn geldt, geldt ook voor de aanbodlijn:)
De aanbodvergelijking geeft de relatie aan tussen prijs en hoeveelheid.
Qa = a Prijs + constante = de prijsaanbodvergelijking. Deze aanbodvergelijking geeft aan dat de vraag verandert onder invloed van de prijs. Daarom: prijsaanbodvergelijking. We doen net alsof de overige variabelen constant zijn. Dit is een vergelijking onder de “ceteris paribus” voorwaarde.
De bij H4 genoemde variabel b is een samenvatting van alle factoren die van invloed zijn op het aanbod naar aandelen, behalve de prijs. B houdt dus in: • Aantal aanbieders • Kostprijs (betaalde prijs door verkoper van aandeel) • Doelstelling verkopers (bijv. meer/minder risico ? ander aandeel) • Prijs van overige goederen (economische omstandigheden)
Net als bij de vraaglijn geldt ook hier dat b wel kan veranderen maar je er geen invloed op kan uitoefenen, het is gewoon zo. We concentreren ons op het keuzeproces tussen prijs en hoeveelheid.
De aanbodlijn = een lijn van linksonder naar rechtsboven in een grafiek. Want bij een hogere prijs wordt meer aangeboden dan bij een lagere prijs. Aanbodlijnen hebben een positieve richtingscoëfficiënt. Afhankelijk van de waarde van de richtingscoëfficiënt loopt de lijn meer horizontaal of verticaal.
Wanneer Qa erg verticaal loopt, is er sprake van inelastisch aanbod. De prijs heeft nauwelijks invloed op het aanbodgedrag. Anders gezegd: Als de prijs heel erg stijgt, stijgt het aanbod niet zo veel. Bijv.: mijnbouw. Als de prijs omhoog gaat kan men niet snel genoeg extra mijnen uitgraven. Wanneer Qa erg horizontaal loopt, is er sprake van elastisch aanbod. De prijs heeft veel invloed op het aanbodgedrag, anders gezegd: als het aanbod heel erg toe neemt, stijgt de prijs nauwelijks. Bijv. bedrijven die maar een gedeelte van hun capaciteit gebruiken. Als de prijs dan ietsjes stijgt, gebruiken ze meer van hun capaciteit.
VRAAG EN AANBOD IN DE PRAKTIJK
7. speculatie
Wanneer bepaalde verwachte prijsveranderingen op de valutamarkt uitkomen, kun je uit het prijsvoordeel snel voordelen halen.
“selffulfilling prophecies” zijn verwachtingen van mensen die uitkomen.. De mensen gaan zich immers gedragen naar hun verwachtingen. Als je dus weet wat de mensen verwachten kan je een hoop geld verdienen. Dit geldt niet alleen voor de aandelenmarkt maar ook voor de valutamarkt. Voorbeeld: Als men denkt dat de Dollar gaat stijgen zal de Dollar ook in prijs stijgen omdat men dan meer dollars koopt. Dan moet je dus snel Dollars kopen en als ze gestegen zijn weer verkopen. Banken hebben hier een speciale afdeling voor met valutahandelaren. Het behalen van voordeel uit prijsverschillen in de tijd noemen we ook speculatie.
PRIJS OP DE MARKT TERWIJL ER WORDT INGEGREPEN
10. De minimumprijs
De minimumprijs wordt vastgesteld om aanbieders te beschermen tegen te lage prijzen waarbij zij niet meer uit de kosten komen/verlies maken
Als een bedrijf te duur produceert in verhouding tot de evenwichtsprijs, kan het zijn product niet aanbieden en gaat het failliet. Doordat het aanbod daalt zal de evenwichtsprijs stijgen.
Om de aanbieders te beschermen is er een minimumprijs. Zo kunnen ze dus i.i.g. hun onkosten dekken.
Door de minimumprijs ontstaan er dus een aanbodoverschot (meer aanbod dan vraag). (ZIE GRAFIEK 27 OP BLZ. 141)
Oplossingen: De evenwichtsprijs kan ook omhoog gaan als de vraag toeneemt (vraaglijn schuift naar rechts) of het aanbod afneemt (aanbodlijn schuift naar links) (ZIE GRAFIEK 28 OP BLZ. 142)
11. De maximumprijs
De maximumprijs wordt vastgesteld om vragers te beschermen tegen al te hoge prijzen.
Als een prijs te hoog is of er een monopoliepositie is kan er een maximumprijs worden vastgelegd. Dit is om de vragers/kopers/huurders te beschermen.
Door een maximumprijs (op bijv. studentenkamers) zal het aanbod dalen en de vraag toenemen. (ZIE GRAFIEK 29 OP BLZ. 143).
Er ontstaat een vraagoverschot omdat de vraag hoger is dan het aanbod.
Oplossingen: De evenwichtsprijs kan omlaag gaan als de vraag (naar studentenwoningen) afneemt of het aanbod (van studentenwoningen) toeneemt. Denk aan verspreiding studenten en bouw van nieuwe studentenwoningen.
12. Kostprijsverhogende belastingen: heffingen en accijns
Heffingen en accijnzen vormen een vaste belasting op producten waarvan de overheid het gebruik wil afremmen.
Als de accijns op bijv sigaretten wordt doorgevoerd, gaat dat via de producent en die mag dan zelf bepalen hoeveel hij doorberekent en zelf betaald. ZIE GRAFIEK 31 OP BLZ. 145: Wanneer de producent de volledige accijnsverhoging door zou berekenen zou de nieuwe prijs P2 worden, maar aangezien de vraag dan zo sterk afneemt stelt de producent de prijs vast bij P3. De verandering tussen P1 en P2 noemen we ?B. De verandering tussen P1 en P3 noemen we het afwentelingspercentage. (de doorberekening van de accijns door de producent. Dit bedrag betaald de consument uiteindelijk) Afwentelingspercentage = (?P : ?B) x 100 (ZIE VOOR EEN BEREKENING VAN HET AFWENTELINGSPERCENTAGE BLZ 145/146: Van de formule van Qa moet je P te weten zien te komen en daar de verhoging (in dit voorbeeld f2,50) bij optellen en dan weer terugrekenen naar de oorspronkelijke formule, die vergelijken met Qv en vervolgens de nieuwe waarden Q en P berekenen.)
13. Kostprijsverhogende belastingen: BTW
BTW is de procentuele belasting die op elk product geheven wordt
Heffingen en accijns zijn vaste bedragen. Belasting Toegevoegde Waarde (BTW) is een procentuele belasting gebaseerd op de prijs van het product.
Het voorbeeld op blz. 148 wordt op dezelfde manier berekend als het voorbeeld bij tekst 12 (hierboven beschreven): Je moet de formule van Qa omrekenen zodat je de Prijs kan berekenen: In dit geval wordt dat: P= 1/8 Qa + 2 Als de BTW 20% is moet je de nieuwe Prijs met 1,2 (120%) vermenigvuldigen. Dan krijg je de formule P= 0.15 Qa + 2,40 deze formule moet je dan omrekenen naar Qa= 6,66 P -16 Deze formule vergelijk je dan met de formule van de vraaglijn: Qv= -2 P +24 Je krijgt dan de nieuwe P=4,62 (was eerst P=4) en
Q = 14,77 (was eerst 16). P is dus met 0.62 cent omhooggegaan. ?P=0,62 Als het met 20% omhooggegaan was zou het Poud= 4 4 x 1,20= 4,80= Pnieuw verschil/ ?B=0,80
Zie blz 149 helemaal bovenaan voor berekening afwentelingpercentage (=doorberekend bedrag op de consument)
14. Subsidies
De overheid kan d.m.v. subsidies de verkoop van bepaalde goederen stimuleren
Kostprijsverlagende subsidies bevorderen de consumptie van bepaalde producten. Het gedeelte van de subsidie dat ten goede gekomen is aan de consument kan je berekenen door: ?P : ?S(subsidie) x 100 ?S = de subsidie die het bedrijf voor het product krijgt. ?P = de daadwerkelijk doorberekende subsidie / het voordeel voor de consument
15. Quotum
De overheid kan d.m.v. quota een maximum stellen aan de aangeboden hoeveelheid
Als er te veel aangeboden wordt (bijv. in de veeteelt) kan dat negatieve gevolgen hebben voor het milieu (mestoverschot). Daarom kan de overheid een quotum instellen. Quotum = Maximale hoeveelheid die aangeboden mag worden. Het aanbod daalt dus en doordat de vraag gelijk blijft stijgt de prijs. Dit is goed te zien op BLZ. 151 grafiek 36. In de rechter grafiek is te zien dat de aanbodlijn volledig inelastisch wordt.
DE INVLOED VAN DE PRIJS
16. Prijselasticiteit van de vraag
De gevraagde hoeveelheid van een bepaald product kan veel of weinig veranderen wanneer dat product een prijsverandering ondergaat.
Of de vraag inelastisch of elastisch is kan je soms moeilijk zien en daarom is er ook een vaste berekening voor: Ep,v = verandering(?) van Qv in % : verandering(?) van P in % Ep,v staat voor de prijselasticiteit van de vraag. - Als het antwoord kleiner is dan -1, dan is het een elastische vraag. - Als het antwoord tussen 0 en -1 ligt, is er een inelastische vraag.
17. Kruislingse prijselasticiteit van de vraag
De gevraagde hoeveelheid van een bepaald product kan veranderen wanneer een ander product een prijsverandering ondergaat
Als de bakker op een vruchtentaart een kers of een aardbei doet is afhankelijk van de prijs. Als de kers duurder is zal hij voor de aardbei kiezen. Door de prijs van de kers neemt de vraag naar aardbeien dan toe.
In een formule: Ekp,v = % ? QV van het ene product : % ? P andere product
Als het antwoord positief is, is er sprake van substitutiegoederen/vervangingsgoederen.
Als het antwoord negatief is, is er sprake van complementaire/aanvullende goederen.
18. Effecten van de prijselasticiteit op de omzet
Met behulp van de formule van de prijselasticiteit van de vraag kan de omzetstijging of omzetdaling berekend worden
TO= P x Q (TO= totale opbrengst)
Het verlagen van de prijs is alleen zinvol als er een prijselastische vraag is (Ep,v < -1)
Als je weet dat de prijselasticiteit van de vraag -4 is en je de prijs met 2% wilt verlagen (-2%) kan je de verandering in de vraag berekenen. Dus:
Ep,v= % ? QV : % ? P ? -4 = ? : -2% ? -4 = 8% : -2% ? ? QV=8%
We weten nu de veranderingen, maar nog niet op welke getallen die veranderingen terugslaan.
Dus werken we met indexcijfers. Indexcijfer = 100 Omdat je de hondert alleen maar gebruikt en niet als reële cijfers hebt moet je de formule aanpassen: ipv TO=pxQ ? TO=(PxQ):100
In dit geval neemt de prijs met 2% af en de hoeveelheid met 8% toe. Dan krijg je de volgende formule: TO = (98x108):100= 105,84 De omzet is dus met 5,84% gestegen.
19. Effecten van de kruislingse prijselasticiteit op de omzet
Naast de prijselasticiteit van de vraag kan ook kruislingse prijselasticiteit worden gebruikt om te bepalen of en hoe omzetvergroting plaatsvindt
De verandering van de prijs van een product heeft niet alleen gevolgen voor de omzet, ook de gevolgen van die prijsverlaging voor de aankoop van soortgelijke producten hebben invloed op de omzet.
Voorbeeld: een stereoset en stereotoren.
Prijselasticiteit toren = -1,4
Prijselasticiteit set = +0,3
Prijs: -2%
Ep,v= % ? QVtorens : -2% = -1,4 -> -1,4 x -2% = 2,8% = Qv
Het lijkt dus zinvol om de prijs met 2 % te verlagen aangezien zijn verkoop met 2,8% stijgt. Zijn omzet stijgt dus met 0,8%
Nu kijken we naar de gevolgen van de prijsverlaging voor het substitutiegoed: Ek,v= % ? QV sets : % ? P torens -> Ek,v= -0,6 : -2% = 0,3
Dus als de prijsverandering -2% is, wordt de vraag naar torens +2,8 en bij sets -0,6%. Omzetstijging = 2,8 - 0,6 = 2,2 -> 2,2 – 2 (% ? QV - % ? P) = een stijging van de omzet met 0,2%
REACTIES
1 seconde geleden