• Proza = regellengte afhankelijk van de lengte van de papierbreedte
• Poëzie = regellengte afhankelijk van de keuze van de schrijver.
• Fictionele teksten = verzonnen teksten ( onwaar )
• Zakelijke teksten = waargebeurde teksten ( waar )
• Epiek = verhalende literatuur ( tekst met verhaal )
• Lyriek = tekst waar gevoelens worden uitgedrukt, niet ‘hij vond het mooi’
• Dramatiek = toneeltekst, alleen de spreekzinnen: ‘kijkt heel verbaasd’
• Didactiek = zakelijke tekst met boodschap
• Episch-didactisch = 2 dingen naast elkaar: verhaal & idee erachter.
• Sprookje = kort verhaal dat gebouwd is op de tegenstellingen: goed & kwaad, arm/rijk & groot & klein, begint vaak met: er was eens….
• Sage = meestal langer verhaal over belangrijke personen en indrukkwekkende gebeurtenissen.
• Mythe = verhaal over bovennatuurlijke gebeurtenissen en persone n(goden)
• Legende = kort christelijk verhaal van god tot mens, bijv.: “de wandelende jood”
• Ballade = gedicht dat gezongen kan worden met eenvoudig verhaal.
• Epos/heldendicht = lang dichtwerk met grote avonturen van een held.
• Fabel = kort verhaal (proza/poëzie) waarin een levensles (moraal) wordt gegeven.
• Biografie = levensbeschrijving van iemand anders
• Autobiografie = levensbeschrijving van jezelf
• Recensie = beschouwing/bespreking van een werk (boek, tekst, etc.) in een krant of tijdschrift.
• Essay = persoonlijke bespreking over een letterkundig onderwerp.
• Memoires = verhaal over herinneringen over iets of iemand
• Leerdicht = lange middeleeuwse dichtelijke didactische teksten.
• Satire = verhaal waarin bestaande zaken op humoristische wijze worden bespot en aangevallen.
• Elegie/klaagzang = een gedicht waarin gevoelens van verdriet en wanhaap worden verbeeld.
• Ode/lofdicht = een gedicht waarin gevoelens van bewondering voor iets of iemand worden uitgedrukt.
• Tragedie/treurspel = ernstig toneelstuk
• Komedie/blijspel = vrolijk toneelstuk
• Klucht = kort toneelstuk met weinig verfijnde humor.
• Tragikomedie = toneelstuk dat afwisselend ernstig en vrolijk is.
• Melodrama = romantisch-sentimenteel toneelstuk vool sensationele theathereffecten.
• Enscenering/ Mise-en-scene = het bepalen van het decor, belichting,etc.
• Ab ovo = normaal chronologische volgorde (vanaf begin)
• In medias res = in het midden van het verhaal beginnen
• Post rem = in het einde beginnen en dan in een flash back.
• Fabel = verhaal in zijn logische en chronologische samenhang.
• Sujet = de manier waarop de fabel in de tekst wordt weergegeven.
• Narratologie = in welke lengte wordt wat vertelt?
• Opbouw v.e. boek = voorwerk, eigenlijke tekst, nawerk.
• Titel = kop op voorkant
• Ondertitel = niet altijd aanwezig, 2e kop
• Motto = stukje tekst overgenomen uit een ander boek
• Proloog = een inleidinkje
• Epiloog = slotwoord
• Handeling(plot, intrige) = de gebeurtenissen in het verhaal.
• Thema = samenvatting van de handeling
• Onderwerp = nog kortere samenvatting, bijv “drugsverslaafden”
• Oorlogsroman = verhaal over oorlog ( boekje )
• Liefdesroman = verhaal over liefde ( boekje )
• Misdaadroman = verhaal over misdaad ( boekje )
• Spionageroman = verhaal over spionage ( boekje )
• Hoofdhandeling = het verhaal op zich, bijv. “de ontmaskering van de dief”
• Bijhandeling = in het verhaal komen ook liefdesscènes voor.
• Dubbelroman = roman met 2 thema’s ( hoofd/bijhandelingen )
• Ingelast verhaal = als het 2e thema kort is.
• Kader/raamvertelling=als de roman dient om verhalen bij elkaar te houden.
• Gesloten einde = als je zonder vragen zit, bijv. als de dief ontmaskerd wordt.
• Open einde = er blijven vragen hangen, bijv. de dief wordt niet ontmaskerd.
• Motieven = een stuk ( of heel ) verhaal dat overgenomen is.
• Interne motieven = als ze slechts in 1 boek vóórkomen. ( herhalende stukken tekst )
• Externe motieven = als ze ook buiten het verhaal optreden. ( meerdere verhalen )
• Stof = als het hele verhaal steeds terugkomt
• Toespeling/allusie = het niet helemaal gebruiken van stof/toespeling, maar ernaar toe verwijzen.
• Hoofdfiguren =
• Bijfiguren =
• Achtergrondfiguren = figuren die in de realiteit ook vóórkomen
• Held= is hoofdpersoon als hij wordt bepaald door de gebeurtenissen.
• Antiheld = als de hoofdpersoon wordt bepaald door omgeving.
• Type = personage waarvan ofwel slechts 1 karaktertrek is gegeven.
• Karakter = het innerlijk van de figuren.
• Vlak karakter = personage waarvan we weinig weten. ( bijfiguur meestal )
• Rond karakter = personage waarvan we alles weten ( ALLES )
• Psychologische roman = verhaal waar personage zo diep mogelijk wordt beschreven
• Sociale roman = beschrijving van maatschappelijk bepaalde groep personen
• Ontwikkelingsroman = verhaal waarin de geestelijk rijping van een personage centraal staat.
• Historische roman = voor 1900
• Toekomstroman = na nu
• Zedenroman = roman waarin de zeden en gewoonten van een bepaalde tijd primair staat.
• Historische tijd = tijd voor 1900
• Ruimte = hoe de plaats er uit ziet
• Plaats = stad / provincie / land?
• Streekroman/western = romans gebaseerd op ruimte en plaats
• Tijdsduur = lengte van verhaal, jaar/ uur ??
• Tijdsvolgorde = begin tot eind, eind & flashbacks ?
• Perspectief/point of view = punt waar je de gebeurtenis vanuit ziet.
• Auctoriaal perspectief = vanuit de ogen van de schrijver
• Personaal perspectief = vanuit de ogen van de personage
• Alwetende verteller = iemand die alles ziet en hoort.
• Innerlijke monoloog/Stream of conciousness = directe weergave van een denkproces. ( bijv. maar toen schoot haar te binnen dat…… )
• Versnelling = sneller vertellen dan dat het is
• Vertraging = langzamer vertellen dan dat het is
• Flashback = terugblik
• Vooruitwijzing = verwijzing naar de toekomst
• Anachronie = flashback/forwards, iets wat niet bij de tijd past.
• Interne en externe vooruitwijzing
• Interne en externe flashbacks
Begrippen
6.5
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
H.
H.
kan er ook bij staan bij welk boek wat het is? ik moet een recensie schrijven en er bij zetten of het ab ovo, in medias res of in post rem is en dat weet ik niet zeker. bedankt
6 jaar geleden
Antwoorden