Kennismaken:
Hoe heet je?
Comment tu t’appelles?
Ik heet….
Je m’appelle….
Waar kom je vandaan?
Tu es d’où?
Ik kom uit…..
Je suis de…
Hoe oud ben je ?
Quel âge as-tu?
Ik ben 16 jaar.
J’ai 16 ans.
Wat is je/ uw naam?
Quel est ton/ votre nom?
Kunt u uw naam spellen ?
Vous pouvez épeler votre nom?
Dat is…
C’est….
Ik ben in Veendam geboren.
Je suis née à Veendam.
Ik ben in 1996 naar Frankrijk gekomen.
Je suis arrivée en France en 1996.
Ik spreek……
Je suis parler…
Iemand beschrijven:
Ik stel Karlijn aan jullie voor.
Je vous présente Karlijn.
Het is een naam uit Nederland.
C’est un nom d’origine Pays-Bas
Zij is het zesde kind.
C’est la six.
Ze komt uit Nederland.
Elle est Hollandaise.
Zijn/ haar geboorteland is Nederland.
Son pays d’ origine est le Hollande.
Hij is vluchteling.
C’est un réfugié.
Wanneer is hij naar Nederland geëmigreerd?
Quand est – ce qu’il a immigré aux Pays – Bas?
Ze woont een jaar hier.
Elle habite ici depuis un an.
Hij is buitenlander.
Il est étranger.
Zijn vader is in 2000 overleden.
Son père est mort en 2000.
Kom je oorspronkelijk uit Nederland?
Tu es originaire la Hollande?
Iemand typeren:
Jij ten voeten uit.
Tout à fait toi.
Typisch iets voor hem/ haar.
Typiquement lui/ elle.
Echt iets voor haar.
C’est bien elle.
Iets bestellen:
Ik wil graag een cola.
Je voudrais un coca.
Een cola, alstublieft.
Un coca, s’il vous plâit.
Iets kopen:
Een plastic zak?
Un sac en plastique?
Ik wil graag een ijsje.
Je voudrais une glace.
Keelpastilles met muntsmaak alstublieft.
Des pastilles à la menthe s’il vous plâit.
Een afspraak maken:
Wanneer spreken we af?
On se voit quand?
Vanmiddag. Om vier uur?
Cet après – midi. A 4 heures?
Zien we elkaar voor Mcdonalds?
On se retrouve devant MacDo?
Kan ik een afspraak maken?
Je peux prendre rendez – vous?
U heeft een afspraak om 8 uur.
Vous avez rendez – vous à 8 heures.
Zeggen hoe laat het is:
Hoe laat is het?
Quelle heure est - il?
Het is 4 uur.
Il est 4 heures.
Het is half 6.
Il est 5 heures et demie.
Het is 12 uur.
Il est midi.
Het is 00.00 uur.
Il est minuit.
Het is vijf over elf.
Il est onze heures cinq.
Het is kwart over elf.
Il est onze heures et quart.
Het is twintig over elf.
Il est onze heures vingt.
Het is twintig voor vier.
Il est quatre heures moins vingt.
Het is kwart voor vier.
Il est quatre heures moins le quart.
Het is tien voor vier.
Il est quatre heures moins dix.
De weg vragen en wijzen:
Waar is de jeugdherberg?
L’auberge de jeunesse, c’est où?
Waar is het postkantoor?
Le bureau de poste, s’il vous plâit?
Je gaat rechtdoor.
Tu vas tout droit.
U neemt de eerste straat rechts.
Vous prenez la première rue à droite.
De tweede deur links.
C’est la deuxième porte à gauche.
Je steekt de brug over.
Tu traverses le pont.
Over het weer praten:
Wat voor weer is het?
Il fait quel temps?
Het is koud/ warm/ mooi / slecht/ somber.
Il fait froid/ chaud/ beau/ mauvais/ gris.
De zon schijnt.
Il fait du soleil.
Het regent.
Il pleut.
Het sneeuwt.
Il neige.
Het waait.
Il fait du vent.
Het mist.
Il fait du brouillard.
Het onweert.
Il y a un orage.
Telefoneren:
Hallo Karlijn, met Jasmijn.
Allô Karlijn, c’est Jasmijn.
Dit is nummer 627745.
C’est bien le 627745.
Bel je me snel terug?
Tu me rappelles vite?
Ik geef hem/haar zo.
Je te/vous le/ la passe.
Blijf aan de lijn.
Ne quitte pas
Blijft u aan de lijn.
Ne quittez pas.
Een ogenblikje, alsjeblieft/ a.u.b
Un instant, s’il te plaît/ s.v.p.
Aangifte doen van een verloren voorwerp:
Kan ik een aangifte doen?
Je peux faire une déclaration de perte?
Kunt u de gegevens nauwkeuriger weergeven?
Pourriez-vous précicer les faits?
Waar, wanneer en hoe laat?
Où, quand et à quelle heure?
Toestemming vragen:
Mag ik tafelvoetbal spelen?
Je peux jouer au baby-foot?
Ja, je mag tafelvoetbal spelen.
Oui, peux jouer baby-foot.
Je verontschuldigen:
Het spijt me erg.
Je suis désolé.
Het spijt me.
Je suis regrette.
Ben je boos om wat ik zei?
Tu m’en veux d’avoir dit ça?
Neem me niet kwalijk.
Excuse-moi.
Neemt u me niet kwalijk, meneer.
Excusez moi, monsieur.
Pardon/ Sorry.
Pardon.
Hulp bieden en vragen:
Wil je me met huiswerk helpen?
Tu veux bien m’aider à faire mes devoirs?
Ik wil je wel helpen.
Moi, je veux bien t’aider.
Help!
Au secours!
Iemand waarschuwen:
Let op!
Attention! / Fais graffe!
Let goed op!
Fais bien attention!
Kalm aan!
Modère un peu!
Ik ga opletten.
Je vais faire attention.
Ik ben gewaarschuwd.
Je suis prévenu.
Een compliment geven:
Hij staat u goed.
Il vous va bien.
Je zult er mooi uitzien!
Tu vas être belle!
Iemand uitnodigen:
Kom je op mijn verjaardag?
Tu viens à mon anniversaire?
Ik kom op oudejaarsavond.
Je viens à la Saint-Sylvestre.
Komen jullie op de fuif?
Vous venez à la boum?
Wij komen op het suikerfeest.
On vient à lat fête de la fin du ramadan.
Iets beleefd vragen:
Zou je snel even naar de kaaswinkel kunnen rennen?
Tu pourrais vite courir à la crémerie?
Zouden jullie plaats willen nemen?
Vous voudriez vous asseoir?
Zou je me kunnen helpen?
Tu pourrais m’aider?
Iets voorstellen:
We zouden wel een fles wijn kunnen kopen.
On achèterait bien une bouteille de vin.
Met iets instemmen of iets weigeren:
Ik ben het ermee eens.
Moi, je suis d’accord.
Ik neem je uitnodiging aan.
J’accepte ton invitation.
Ik doe mijn best om te komen.
Je ferai de mon mieux pour venir.
Ik moet het aan mijn vader vragen.
Il fait que je demande à mon père.
We zullen zien, misschien wel.
On verra, peut- être bien.
Ik weet niet of het kan.
Je ne sais pas si ce sera possible.
Sla je mijn uitnodiging af?
Tu refuses mon invitation?
Een andere keer, als je het niet erg vind.
Une autre fois, si ça ne derange pas.
Iemand plezier, success of sterkte wensen:
Veel plezier!
Amuse-toi bien!
Ik wens je veel geluk!
Je te souhaite bonne chance!
Sterkte!
Courage!
Je zult zien dat het lukt!
Tu vas voir, ça va marcher!
Zet hem op!
Allez, mets le paquet!/ Vas-y, fonce!
Zeggen waar je wel of niet van houdt:
Waar hou je van?
Qu’ est- ce que t\'aimes?
Ik hou van cola.
J’ aime le coca.
Ik hou er niet van.
Moi, je n’aime pas.
Zeggen wat je voorkeur is:
Waar hou je meer van?
Qu’ est- ce que tu préfères?
Ik hou meer van/ heb liever Rock.
Je préfère le Rock.
Het is mijn lievelingszangeres.
C’est ma chanteuse préférée.
Je mening geven:
Ik denk dat……
Je pense que……
Ik vind dat we moeten……
Je trouve qu’on doit……
Jij gelooft dat……
Tu crois que……
Ik geloof je niet.
Je ne te crois pas.
Nee,daar geloof ik niet in.
Non, je n’y crois pas.
Ze heeft gelijk geloof ik.
Elle a raison, je crois.
Ik ben (er)voor.
Je suis pour.
Ik ben (er)tegen.
Je suis contre.
Je hebt ongelijk wanneer je dat denkt.
Tu as tort de penser ça.
Wat vind je van onze hond?
Qu’est-ce que tu penses de notre chien?
Jullie hond is leuk.
Votre chien est jolie.
Wat vind je van tijgers?
Quelle est ton opinion sur les tigres?
Tijgers zijn gevaarlijk.
Les tigres sont dangereux.
Uitspraken nuanceren:
Het schijnt dat……
Il paraît que……
Je moet niet alles geloven.
Tu ne dois pas tout croire.
Hoe kun je dat weten?
Comment tu peux savoir?
Vergelijkingen maken:
Wat vind je het leukst apen of leeuwen?
Qu’est-ce que tu préfères, les singes ou les lions?
Ik vind leeuwen leuker.
Je préfère les lions.
Ik vind apen even leuk als leeuwen.
J’aime autant les singes que les lions.
Zeggen wat je graag wilt hebben:
Welk cadeau wil je graag hebben?
Qu’est-ce que tu voudrais avoir comme cadeau?
Ik wil graag een rugzak.
Je voudrais avoir un sac à dos.
Zeggen wat je graag zou doen:
Ik wil graag thuisblijven.
J’aimerais rester à la maison.
Ik wil graag naar de V.S.
Je voudrais aller aux Etats-Unis.
Zeggen dat je iets vervelend vindt:
Wat ben je vervelend!
Tu m’embêtes!
Laat me met rust.
Fiche-moi la paix.
Dat is gemeen!
C’est minable!
Dat is niet eerlijk!
C’est pas juste!
Dat is lelijk!
C’est moche!
Ik heb er schoon genoeg van!
J’en ai ras-le-bol!
Ik heb er meer dan genoeg van!
J’en ai plus qu’assez!
Ga weg!
Va-t-en!
Daar baal ik van!
J’en ai marre!
Zeggen waar je naar toe gaat en hoe:
Waar ga je naar toe?
Tu vas où?
Ik ga naar Italië.
Je vais en Italie.
We gaan naar Marokko.
On va ou Maroc.
We gaan naar Nederland.
On va aux Pays-Bas.
Ik ga met de trein.
J’y vais en train.
We gaan met de auto.
On y va en voiture.
Ik ga met de fiets.
J’y vais à vélo.
Ik ga te voet.
J’y vais à pied.
Over sport praten:
Welke sport doe je?
Quel sport fais-tu?
Ik speel basketball.
Je fais du basket.
Ik speel voetbal.
Je joue au football.
IK doe aan atletiek.
Je fais de l’ athlétisme.
Wij zwemmen.]
On fait de la natation.
Ik kaart.
Je joue aux cartes.
Ik schaak.
Je joue aux échecs.
Over je kamer praten:
Wat is je kamer groot!
Qu’est-ce qu’elle est grande, ta piaule!
Super, je eigen hoekje.
C’est génial, ton petit coin à toi.
Over muziekinstrumenten praten:
Speel jij een instrument?
Tu joues d’un instrument?
Ja, ik speel drum.
Oui, je joue de la batterie.
Over popsterren praten:
Ben jij fan van Céline Dion geweest?
Tu as été fan de Céline Dion?
Haar laatste CD is echt waardeloos.
Son dernier CD est vraiment nullos.
Ik ben helemaal weg van Tonton David.
Je suis gaga de Tonton David.
Over hobby’s praten:
Ik weet dat het je favoriete hobby is.
Je sais que c’est ton hobby favori.
Ik vind het erg leuk.
Moi, ça me passionne.
Over kleding praten:
Wat vind je van mijn laarzen?
Comment tu les trouves, mes bottes?
Ik vind ze helemaal niet mooi!
Je ne les aime pas du tout!
Het staat u goed.
Il vous va bien.
Wat een verschikking!
Quelle horreur!
Over karaktereigenschappen en gedrag praten:
Ik ben veel te verlegen.
Je suis bien trop timide.
We kunnen het wel goed met elkaar vinden.
On s’entend bien.
Je bent behoorlijk belachelijk.
Tu es vachement ridicule!
Je bent ontzettend jaloers.
Tu es follement jaloux!
Je bent behoorlijk vervelend.
Tu es drôlement ennuyeux.
Hij is snel boos.
Il de vexe vite.
Ik val volledig voor Pamela.
Je craque complètement pour Pamela.
Ze is een schatje!
Elle est très mignonne!
Over (Zak)geld praten:
Heb je een bankrekening?
Tu as un compte bancaire?
Krijg je geen zakgeld?
Tu ne reçois pas d’argent de poche?
Ik krijg 50 Francs per week.
Je reçois 50 Francs par semaine.
Die paar stuivers, die verdien ik Zaterdags.
Mes quelques ronds, je les gagne le samedi
Iemand heeft het gestolen!
Quelqu’un me l’a piqué.
Over emoties praten:
Wat is er aan de hand?
Qu’est-ce qui ne va pas?
Wat is het probleem?
Quel est le problème?
Ik voel me niet goed.
Je ne me sens pas bien.
Ik kon het niet meer verdragen.
Je ne pouvais plus supporter.
Ik heb de slappe lach.
J’ai le fou rire.
Ik ben woedend.
Je suis fou/ folle de rage.
Ik voel me hartstikke goed.
Je me sens super bien.
Ik zit vreselijk in de rats.
J’ai la trouile.
Ik zie het niet meer zitten.
J’ai le cafard.
Je bent verliefd op haar.
Tu es amoureux d’elle.
Over natuur en milieu praten:
Ik ga het niet oprapen.
C’est pas moi qui vais ramasser.
Die demonstratie die de Groenen organiseren.
Cette manif que les Verts organisent.
Er zal nog voldoende zuivere lucht zijn.
De l’air pur, il y aura encore assez.
We zullen niet meer kunnen leven.
On ne pourra plus vivre.
Je maakt het niet lang meer.
Tu ne feras pas de vieux os.
Over eten praten:
Als voorgerecht is er meloen.
Comme entrée, il y aura du melon.
Ik zorg voor het dessert.
Moi, je m’occupe du dessert.
Neemt u een aperetif?
Vous prenez un apéritif?
Als hoofdgerecht is er gegrild rundvlees.
Comme plat principal, il y a du boef grillé.
Hoe wilt u uw steak: rood, medium of goed doorbakken?
Vou le voulez comment votre steak: saignant, à point ou bien cuit?
Dat ruikt erg lekker.
Ça sent très bon.
Geef je me het zout?
Tu me passes le sel?
Wil je nog?
Tu en veux encore?
Heb je de saus al geproefd?
Tu as déjà goûté la sauce?
Ik heb er teveel vinaigrette op gedaan.
J’ai mis trop de vinaigrette.
Ik heb ervan genoten.
Je me suis régalé.
Het was heerlijk.
C’était délicieux.
Ik heb echt lekker gegeten.
J’ai vraiment bien mangé.
Over racisme en geweld praten:
Ze is agressief geworden.
Elle est devenue agressive.
Racisten zijn bekrompen.
Les racistes, ils sont bornés.
Zij heeft racistische dingen tegen mij gezegd.
Elle m’a lancé des insultes racistes à la figure.
Hij heeft me uitgescholden.
Il m’a insulté.
Hij heeft racistische dingen tegen mij gezegd.
Il m’a dit des mots racistes.
Hij is geslagen.
Il a été battu.
Hij is beroofd.
Il a été racketté.
Ze hebben alles in elkaar geslagen.
Ils ont saccagé tout.
Over blunders praten:
Oh, wat een blunder!
Ah! La gaffe!
Wat ben ik stom!
Que je suis bête!
Ik werd zo rood als een kreeft!
J’ai piqué un fard!
Over alcohol en drugs praten:
Ik probeer niet meer te roken.
J’essaie de ne plus fumer.
Ze vindt mijn hoest walgelijk.
Ma toux, ça la dégoûte.
Hij is een zuiplap.
Il boit comme un trou.
Informatie vragen over een baantje:
Hoeveel ga ik per uur verdienen?
Combien je gaignerai de l’heure?
Ik zou heel graag in een restaurant werken.
J’aimerais beaucoup travailler dans un restaurant.
Hoe laat moet ik beginnen?
Je devrai commencer à quelle heure?
Hoe laat ben ik klaar?
Je finirai à quelle heure?
Wat moet ik precies doen?
Qu’est-ce que je devrai faire exactement?
Moet ik ook in het weekend werken?
Je devrai aussi travailler le week-end?
Over schoolzaken praten:
Wat heb je op Donderdag?
Qu’est-ce que tu as le jeudi?
Ik heb Wiskunde en Frans.
J’ai mths et français.
Heb je je werkwijzer al ingevuld?
Tu as déjà rempli ta fiche?
Pak jij je tas de avond van tevoren in?
Tu prépares ton sac la veille?
Ga jij naar de huiswerkbegeleiding?
Tu vas au soutien scolaire?
Vergeet jij vaak je spullen?
Tu oublies souvent tes affaires?
Zinnen die je in de klas gebruikt:
Kom hier, alsjeblieft!
Viens ici, s’il te plaît!
Doe de deur dicht, alsjeblieft!
Ferme la porte, s’il te plaît!
Doe de boeken open, alsjeblieft!
Ouvrez les livres, s’il vous plaît!
Mag ik naar het toilet, alstublieft?
Je peux aller aux toillettes, s’il vous plaît?
Aangeven dat je iets niet begrijpt:
Ik kan het niet volgen.
Je ne te suis pas.
Wat wil je zeggen?
Qu’est-ce que tu vieux dire?
Wat zegt u?
Qu’est-ce que vous dites?
Wilt u het nog eens zeggen, alstublieft?
Voulez-vous répéter, s’il vous plaît?
Wat is dat, ‘dingue’?
C’est qui ça, ‘ dingue’ ?
Praat wat harder!
Parle plus fort!
Begrijp je het?
Tu comprends?
Franse taalhandelingen
6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
hey Jamijn je heb me echt geholpen door die taalhandelingen want mijn werkstuk lag in duichen maar nu heb ik eenn lekker dik werkstuk enne ik heb er een 9.5 voor dusseee thnx
groetjes lenneke
22 jaar geleden
AntwoordenG.
G.
ik moet mijn kamer voorstellen van mijn leerkracht van frans maar ik weet niet hoe kan je mij misschien helpen ??
8 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Ik spreek = Je parle en niet je suis parler
8 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
super fijn dit heeft me echt geholpen met frans dankje xoxo
7 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
WOW : Dit is zeer goed ! dit is zeer gemakkelijk om u vak taal te snappen en bij te leren !
7 jaar geleden
Antwoorden