Inbraak in het Achterhuis
Is iedereen weg? Miep krijgt Elli vragend aan.Laten we nog één keer rondkijken. Zwijgend lopen Miep en Elli door het pakhuis aan de Prinsengracht in Amsterdam. Weer komen ze langs de deur met het gat erin.Inbrekers denkt Miep. Als maar niemand de politie gewaarschuwd heeft. Die kunnen we er niet bij hebben. Kom, we gaan naar boven. Al bijna twee jaar lang gaat Miep elke dag dezelfde weg door het huis. Eerst wachten tot alle werknemers pauze hebben. De buitendeur op slot draaien. Kijken of er niemand in het pand is achtergebleven. En dan naar de boekenkast. Wat was dat een goede vondst! Ja, die kast zat mooi in elkaar, Niemand kon zien wat er achter zat.
Maar vandaag was het allemaal anders. In het weekend was er ingebroken. Er was niet gestolen, maar er was wel van alles kapotgemaakt. Zou de politie binnen geweest zijn? Of waren het gewoon inbrekers? Alles lijkt normaal, denkt Miep. Als ze voor de boekenkast staat, fluit ze even. Maar ze hoort geen reactie. Zou alles in orde zijn? Samen met Elli draait ze de boekenkast open. Haastig gaan ze de trap op. Ze doen de deur open. Daar staan ze: vader en moeder Frank, hun dochters Anne en Margot en de vier andere onderduikers. Eerst zegt niemand een woord. Maar dan: gejuich en tranen. Anne vliegt Miep om de hals. Miep, twee hele dagen hebben we ons niet bewogen. We zaten hier stil, doodsbang dat een politieagent of een Duitse soldaat binnen zou komen. Natuurlijk durfden we ook niet naar het toilet te gaan. Stel je voor dat iemand ons zou horen. Anne wijst op de stinkende emmers in de hoek van de kamer. Laten we dat maar gauw opruimen. Maar Miep, vertel eens, wat is er precies gebeurd? Ik weet niets zegt, Miep. Vertellen jullie maar wat je weet. Daarop vertelt Anne: Zondagavond hoorden we harde klappen beneden in het pakhuis. We wisten niet wat er aan de hand was, dus gingen de vier mannen er heel voorzichtig op af. De inbrekerswaren aan het breken, toen ze het pakhuis binnenkwamen. Politie, riep Van Daan. De inbrekers renden weg. Voor de zekerheid wilden ze het gat in de deur dichtmaken, maar toen liep er net een echtpaar langs. Met hun zaklantaarn schenen ze naar binnen. Toen zijn ze maar snel naar boven gegaan. Om kwart over elf hoorden we wéér geluid van beneden. Stappen in het kantoor, de keuken en dan…gerammel aan de draaikast. Niemand ademde nog hoorbaar, acht harten bonken. Nu zijn we verloren! Dacht ik. Ik zag ons allemaal diezelfde nacht nog door de Duitse politie weggevoerd worden. Wéér gerammel aan de draaikast. Er viel iets. Toen verwijderen de stappen zich. Maar we konden zien dat het licht voor de kast bleef branden. Zo zijn we doodstil blijven zitten, twee nachten en een dag lang. Miep en Elli hebben stil geluisterd. Dan zegt Miep: Jullie zijn erg onvoorzichtig geweest. Wat nu, als één van die inbrekers bedenkt dat er hier mensen in het pakhuis wonen? Als zo`n inbreker naar de Duitse politie loop, zijn jullie er geweest! Nooit, nooit meer uit jezelf naar buiten gaan! Annes vader geeft Miep gelijk. Stom van ons, maar we worden ook steeds banger. We zitten hier nou al bijna twee jaar. Hopelijk zal het niet meer zo lang duren. De Engelse radio heeft het steeds over een invasie. Misschien komt de bevrijding gauw. We kunnen gewoon niet meer wachten, Miep!
’s Avonds pakt Anne haar dag boek. Ze bladert er wat in en leest wat ze eerder heeft geschreven: Buiten is het verschrikkelijk. Dag en nacht worden die arme mensen weggesleept, met niets anders bij zich dan een rugzak en wat geld. Deze bezittingen worden hun onderweg ook nog afgenomen. De gezinnenworden uit elkaar gerukt, gesplitst in mannen, vrouwen en kinderen. Avond aan avond tuffen de groende of grijze militaire auto`s langs. De Duitsers bellen aan elke deur en vragen of er ook joden wonen. Zo ja, dan moet de hele familie dadelijk mee, zo niet, dan gaan ze weer verder. Het lijkt wel op een slavenjacht, zoals ze die vroeger hielden. Niemand kan zich aan zijn lot onttrekken als hij niet onderduikt. Ik zie vaak ’s avonds in het donker rijen goede, onschuldige mensen lopen met huilende kinderen, steeds maarlopen, gecommandeerd door zo`n paar kerels, geslagen en gepijnigd, tot ze haast neervallen. Niemand wordt ontzien, ouden van dagen, baby`s, zwagere vrouwen, zieken, alles, alles gaat mee in de tocht naar de dood. En dat alles, omdat ze joden zijn! Hoe goed hebben we het hier, hoe goed en rustig. Slecht voel ik me, dat ik in een warm bed lig, terwijl mijn liefste vriendinnen ergens buiten neergegooid of neergevallen zijn.
Dat is alweer anderhalf jaar gelden, denkt Anne. Zo goed hebben we het niet meer. De oorlog duurt maar voort en voort. Ze begint weer aan een nieuw schrift en schrijft het hele verhaal van de inbraak op. Met de goede afloop.
Een paar maanden later. Miep zit in het kantoor te werken. De buitendeur gaat open. Enkele politiemannen komen binnen. Ze lopen in één ruk door naar de boekenkast. Ze gaan de trap achter de kast op. Miep rent erachteraan. Wat moet dat? Wat zoeken jullie hier? De Duitse officier blijft even staan. Dan zegt hij: Schaam je je niet dat je joden verbergt? Hij doet de boekenkast open en laat de politiemannen binnen. Even later komen zij met de onderduikers naar buiten. Met een angstige blik kijkt Anne Miep aan. Miep…Doorlopen! Snauwt de man. Vertwijfeld blijft Miep achter. Als de politie met de onderduikers is vertrokken, gaan Miep en Elli het Achterhuis binnen. Alles ligt overhoop. Waardevolle spullen hebben de Duitsers meegenomen. Op de grond ligt tussen allerlei rommel Annes dagboek. Dat dagboek heeft Miep bewaard en na de oorlog aan Annes vader gegeven. Hij was de enige overlevende van de familie Frank. Door dit dagboek kunnen we lezen hoe een joods meisje van veertien jaar de oorlog meemaakte.
REACTIES
1 seconde geleden