Ben jij weleens opgelicht?

Wij doen onderzoek naar online oplichting onder jongeren. Vul de vragenlijst in (ca 5 min) en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro (echt waar!)

Politieke besluitvorming H1

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2667 woorden
  • 15 december 2002
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
14 keer beoordeeld

Maatschappijleer pta hoofdstuk 1 politieke besluitvorming § 1 Politiek Politici
Mensen die de verantwoordelijkheid hebben bij belangrijke politieke kwesties. De beslissingen die zij nemen zijn belangrijk voor alle mensen in dit land. Ze beslissen o.a. leerplicht verzekering straffen e.d. Er zijn 3 politieke lagen in een land · Het hele land · De provincie · De gemeente
Internationaal heb je de Europese Unie (invoering euro) en de verenigde naties (militairen) Politici kunnen niet zomaar alles beslissen wat ze willen want · Ze moeten zich houden aan de grondwet · Ze worden gevolgd door de media · De vrijheid van de politici word beperkt door de kiezers

Gezag (de macht) · Is wettelijk geregeld · Wordt gecontroleerd door de bevolking · Wordt geaccepteerd door de burgers
Hoe kun je invloed hebben op de politiek? · Stemmen (verkiezingen van de 2e kamer heeft het hoogste opkomstpercentage, verder heb je gemeente verkiezingen provinciale en Europese) · Lid worden van een politieke partij (3% is lid van een politieke partij, zo kun je het verkiezingsprogramma beïnvloeden en proberen om je verkiesbaar te stellen voor de 2e kamer of de gemeenteraad · Contact opnemen met politici via een spreekuur of telefonisch · Een verzoek indienen · De pers benaderen · Lid worden van een actiegroep · Burgerlijke ongehoorzaamheid (door b.v. de belasting niet te betalen of beschadigen van objecten. § 2 politieke stromingen en partijen ideologie (het geheel van ideeën over de mens relaties en de inrichting van de samenleving) ideologieën hebben duidelijke standpunten over · Normen en waarden · Sociaal economische structuur · Machtsverdeling
Progressief Ø Vooruitstrevend (pleiten voor grote veranderingen, actiegroepen) Ø Positieven en negatieve veranderingen
Conservatief Ø Behoudend (kijken meer naar het verleden en naar wat al behaald is) Ø Traditionele waarden en normen zijn belangrijk Ø Rectionair oude regels van vroeger weer opnieuw invoeren
Links Ø Progressief Ø Gelijkwaardigheid (ze komen op voor mensen met een achterstandspositie, gelijke kansen voor iedereen op onderwijs werk inkomen) Ø Bescherming voor de zwakkere
Rechts Ø Conservatief Ø Persoonlijke en economische vrijheid Ø Eigen initiatief, mensen moeten hun eigen gang kunnen gaan, de overheid moet zich nergens mee bemoeien alleen als het echt nodig is. Zo kunnen mensen zich onderscheiden van anderen

Liberalisme
ontstond in het eind van de 19e eeuw als gevolg van de Franse revolutie, de burgerij kwam in opstand want de almacht/ koning had te veel macht. · Vrijheid, mensen moesten zelf meer huneigen gang kunnen gaan. Vooral de fabrikanten en de kooplieden waren voor het liberalisme · Conservatief, mensen moesten zelf hun hoofd boven water houden. De liberalen willen de uitkeringen zo laag mogelijk houden. De VVD is in ons land het meest liberaal. Socialisme
Deze stroming ontstond ook in de 19e eeuw op reactie op het Liberalisme. · Gelijkheid, liberalen en socialisten streven allebei naar het welzijn van de mens alleen de liberalen leggen de nadruk op de individuele vrijheid. Socialisten denken dat dan het recht van de sterkste gaat gelden, hun uitgangspunt is gelijkwaardigheid · Communisme, de ideeën van karl marx waren dat hij dacht dat de fabrikanten de arbeiders altijd zullen uitbuiten. Hij vond daarom dat alle producten in de handen van de overheid moesten komen. Niet alleen de producten maar ook de macht kreeg de overheid hierdoor in handen. In de begin jaren 90 werd het communisme in Europa afgeschaft. · Sociaal democraten, de socialisten zijn gematigder dan de communisten. Ze vinden alleen wel dat de overheid sturend moet optreden en dat de zwakken in de samenleving beschermd moeten worden. Verder vinden ze dat inkomen macht en kennis meer verspreid moet worden. De PvdA is de grootste socialistische partij in nederland. Christen democratie
Deze stroming zit in het politieke midden. Deze stroming streeft naar een samenleving op grond van het christendom, hierin is niet de mens het belangrijkst maar God. Ze zitten in het midden omdat ze niet echt kiezen voor de werknemers of de werkgevers. De politieke partijen
Een partij bestaat uit een groep mensen die dezelfde ideeën hebben over de manier waarop deze samenleving geregeerd moet worden. Van links naar rechts zijn de partijen: SP | groen links | PvdA | D66 | CDA | VVD | GPV,RPF,SGP
PvdA. · Socialistisch · Kennis macht en inkomen moet gelijk worden verdeeld · De overheid moet de ec sturen om werkloosheid tegen te gaan · Lage inkomens moeten sneller stijgen dan de hoge · Buitenlanders die langer dan 5 jaar in dit land zijn moeten kiesrecht krijgen
CDA (christen democratisch Appèl) · Politieke midden · Gezin is de basis van de samenleving · Mensen moeten meer voor elkaar zorgen · Vrouwen mogen niet alleen beslissen over een abortus · Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor een goede opvoeding

VVD (volkspartij voor Vrijheid en Democratie) · Rechts van het midden · Liberaal · Persoonlijke en economische vrijheid voor mensen en bedrijven · De overheid moe zo min mogelijk ingrijpen op de ec en pers vrijheid zodat de vrijheid niet word aangetast · Bezuinigen op overheidsuitgaven · Grote inkomensverschillen zijn toegestaan
D66 (democraten 66) · Iets links · In 1966 opgericht door mensen die vonden dat de politiek was vastgelopen · Mensen moeten meer worden betrokken bij de politiek · Gevangenisstraffen moeten worden vervangen door alternatieve straffen · Wil dat de burgers zelf de minister president kiezen die dan zijn ministers aan wijst
Groen links · Links van pvda en is in 1989 ontstaan door samenvoeging van drie kleine partijen · Vind bescherming van het milieu belangrijk · Bedrijven moeten gedwongen worden schoner te poduceren · Matigen van ec groei en bezuinigen op defensie · Gratis openbaar vervoer voor vervanging van de auto · Homos moeten de zelfde wetten en regels krijgen als gewone paren
Klein rechts · Drie christelijke partijen ( staatkundig gereformeerde partij SGP, gereformeerd politiek verbond GPV en de reformatisch politieke federatie RPF · Iedereen moet leven volgens de bijbel · Voor moord moet de doodstraf mogelijk zijn · Samenwonen staat niet gelijk aan het huwelijk · Abortus en euthanasie gelijk aan moord dus beide zijn straf baar
SP (socialistische partij · Meest links · Niet alleen politiek maar ook direct voor de mensen, gezondheidscentra en een milieutelefoon · Voor de armen, rijke moeten meer belasting betalen
CD (centrum democraten) · Meest rechts (aanhang in grote steden) · Verloren in 1988 al de zetels in de 2e kamer · Toename van buitenlanders is de oorzaak van alle problemen · Ontwikkelingshulp moet worden afgeschaft § 3 rechtsstaat en democratie een staat heeft een territoir (een vast grondgebied) - op de grond woont een bevolking - er word een vorm van gezag uit gevoerd

rechtsstaat
DE overheid is gebonden aan wettelijke regels en de bevolking beschikt over politieke en sociale rechten. · de verhouding tussen burgers en overheid staat nauwkeurig vastgelegd · gelijkheid van alle burgers ongeacht het ras geslacht en inkomen · grondwet (hoe de inwoners met elkaar om moeten gaan) · er is een onafhankelijke rechterlijke macht die niet gebonden is aan beslissingen van de overheid. De rechter staat boven het parlement en de regering · burgers kunnen in gelijke mate invloed uit oefenen op de manier hoe hun land word geregeerd · mensenrechten, vrijheidsrechten (hun eigen godsdienst en zelf weten waar te werken en wonen e.d. ) politieke grondrechten (zelf kiezen en zelf verkiesbaar mogen stellen) sociale grondrechten (recht op een woning werk voedsel
democratie: het volk heeft invloed op de politieke besluitvorming. Referendum: een volksstemming over een wetsvoorstel. Een referendum heeft voordelen en nadelen
1. Voordelen: · de bevolking raakt meer betrokken bij de politiek · politici zijn beter op de hoogte van de menig van de mensen
2. nadelen: · het is moeilijk om een duidelijke en volledige vraagstelling te maken van vragen die je alleen op ja en nee kan beantwoorden · het is kostbaar en het kost veel moeite om het te organiseren · extreme denkbeelden waar mensen een referendum over willen zijn misschien niet zo wenselijk. In Nederland is er een indirecte democratie, het volk neemt niet zelf de beslissingen maar laat dit over aan vertegenwoordigers. De Fransman Montesquieu heeft het idee van de trias politica bedacht dit houdt in dat drie machten elkaar controleren. Het doel van dit is om misbruik te voorkomen. · Wetgevende macht: Stelt de wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. Dit is de taak van de Regering (ministers en de Koningin) en het Parlement (1e + 2e kamer) over het algemeen worden de voorstellen ingediend van de ministers het parlement kijkt of het voorstel uiteindelijk een wet wordt. · Uitvoerende macht: Zorgt dat de goedgekeurde wetten ook goed worden uit gevoerd. Hiervoor zijn in ons
Land de ministers verantwoordelijk. Ze geven de gemeente en de ambtenaren richtlijnen voor het invoeren ervan. · Rechterlijke macht: Beoordelen of de wetten goed worden uit gevoerd door de bevolking. En bestraffen als het niet word gedaan. Ook oordelen zij bij conflicten wie er gelijk heeft. § 4 verkiezingen en kabinetsformatie er zijn verschillende soorten verkiezingen · Landelijk 2e Kamer · Provinciale staten · Gemeenteraad

Iedereen boven de 18jaar die Nederlands is heeft actief kiesrecht dwz dat ze mogen stemmen. Alleen de rechter kan iemand het kiesrecht ontnemen door b.v een geestelijke stoornis. Buitenlanders die langer dan 5 jaar in Nederland wonen hebben alleen actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraad. Passief kiesrecht is dat je meedoet aan een politieke partij verkiesbaar stellen. Je kunt dit doen als je 21 of ouder bent.. Een partij die mee wil doen aan de 2e kamer verkiezingen moet aan een aantal voorwaarden voldoen (anders kan iedereen wel meedoen) · Een partij moet ingeschreven staan bij het kiesdistrict waarin het mee wil doen er zijn 19 kiesdistricten in Nederland · De partij moet in elk kiesdistrict 25 handtekeningen verzamelen van mensen die het met hun ideeën eens zijn. · Ze moeten per kiesdistrict een waarborgsom van 1000G betalen. Ze krijgen dit geld terug als ze 75% van de stemmen halen dat is één zetel. De meeste partijen die mee doen hebben een verkiezingsprogramma waarin de ideeën van de partij staan. Er zijn lijsttrekkers die de belangrijkste punten van de partij naar voren brengen de lijsttrekker staat als eerste op de lijst en is het gezicht van de partij. Zwevende kiezers: · Stemmen niet op een vaste partij · Weten vlak voor de verkiezingen nog niet op welke partij moeten stemmen. Kiesdeler: De hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. Totale stemmen delen door aantal zetels. Kiesdrempel: de minimale hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft om in de kamer te komen. Kabinet: ministers en staatssecretarissen. Kabinetsformatie: de onderhandelingen over welke partijen ons land gaan besturen. Het doel daarvan is: - Het globaal eens zijn over het beleid - Samen de steun hebben van de meerderheid van de 2e kamer. Want het parlement moet de beslissingen van het kabinet goedkeuren als het parlement alles afkeurt heeft het weinig zin
Het verloop van de kabinetsformatie: 1) De koningin krijgt adviezen over wie het beste de informateur moet worden. Dit doet de raad van de staten = adviescollege van de regering) 2) De koningin benoemt een informateur, die kijkt welke partijen er samen het best in de 2e kamer kunnen samenwerken. 3) De informatie, De informateur overlegd met de partijleiders of ze ong. dezelfde ideeën hebben, hij moet de meningen op een lijn brengen als het lukt word er een coalitie gevormd, samenwerking van twee of meer partijen. Dan stelt hij een regeerakkoord op waarin de hoofdlijnen staan. 4) De informateur gaat terug naar de koningin. Als het hem niet is gelukt om een goed regeerakkoord op te zetten dan benoemd de koningin een nieuwe informateur. 5) De koningin benoemt een formateur, die moet er voor zorgen dat hij ministers en staatssecretarissen vind die het regeerakkoord uit willen voeren. 6) De formatie, hij zoekt mensen die minister voor de ware posten (ec) de minister president word niet benoemd maar is meestal degene die formateur is. 7) De formateur gaat terug naar de koningin, hij gaat vertellen dat hij een nieuw kabinet heeft samengesteld
8) De koningin benoemt het nieuwe kabinet
Kabinetscrisis: Er zijn twee oorzaken voor: · Ministers kunnen het samen niet eens worden over een aantal kwesties. · De meerderheid van de 2e kamer steunt het kabinet niet meer en zegt zijn vertrouwen in het kabinet (ministers) op
Demissionair kabinet: aftredend kabinet, het kabinet doet geen nieuwe zaken meer maar maakt alleen lopende zaken af. Parlement: 1e (senaat)en 2e kamer (staten generaal) Regering: koningin en de ministers
Kabinet: ministers en staatssecretarissen. De koningin is formeel het staatshoofd maar ze moet zich houden aan de grondwet en daar staat in dat de ministers verantwoordelijk zijn voor de koningin. Ze geeft wel eens adviezen maar die komt niemand te weten ‘het geheim van huis ten Bosch’ haar belangrijkste taken zijn: Handtekening zetten onder alle wetten
Voorlezen van de troonrede

Benoemen van informateurs en formateurs en ministers
Ministers hebben het dagelijks bestuur van het land. Hun voorstellen moeten ze laten controleren door de 2e kamer. Iemand mag ook niet in de 2e kamer en minister zijn want dan zou hij zichzelf moeten controleren. Minister zonder portefeuille is dat de minister zijn gebied valt onder een ander ministerie. Het doel van het kabinetsbeleid is het uitvoeren van het regeerakkoord. Het parlement het als taken het controleren van de ministers discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen. - schriftelijke vragen stellen over onderwerpen - recht van interpellatie, een minister ter verantwoording roepen - recht om motie in te dienen, - parlementaire enquête, een gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeeringsbeleid - budgetrecht om de rijksbegroting goed of af te keuren
Ook maken de ministers de wetsvoorstellen die worden gecontroleerd door het parlement. Hierbij hebben ze de volgende rechten - stemrecht bij wetsontwerpen - recht van initiatief om ook een wetsontwerp te maken maar meestal doen de ministers dat. - Recht van amendement, ze mogen wijzigingen voor de wetsontwerpen indienen als dit door de 2e kamer is goed gekeurd
De regering: stelt de wetsvoorstellen op voert de wetten uit en stelt jaarlijks de rijksbegroting op en laat deze zien aan het parlement
Fractie: mensen in de 2e kamer die tot een partij behoren. B.v
CDA-fractie of D66-fractie. Als een partij maar een zetel heb is er sprake van een éénmansfractie. Het hoofd van de fractie is de fractievoorzitter. Soms is er ook een fractiespecialist die zit ook in de 2e kamer, die voert het woord als er wordt gepraat over een onderwerp en geeft advies bij stemmingen. § 6 politieke besluitvorming doelstelling: wat ze willen bereiken

beleid: hoe de doelstellingen bereikt moeten worden
systeemtheorie: 1) Invoer, de samenleving brengt hun eisen en wensen naar voren
2) Omzetting, de eisen en wensen worden bekeken en de belangen van verschillende groepen worden afgewogen. Daarna kiezen de ambtenaren en de minister maatregelen
3) Uitvoer, de ambtenaren moeten er voor zorgen dat de maatregelen worden uit gevoerd. 4) Terugkoppeling, de politiek kijkt of het zin heeft gehad, zo niet dan word er gekeken of het kan worden bij gesteld
Omgevingsfactoren: alle gegevens die mogelijk een rol kunnen spelen in het proces van de politieke besluitvorming. · Demografische kenmerken: de samenstelling van de bevolking · Ecologische kenmerken: de wisselwerking tussen mens en milieu · Culturele kenmerken, de gs van een land en de gewoonten en gebruiken · Economische kenmerken: hoe staat de economie · Technologische kenmerken: hoe staat de techniek ervoor · Sociale kenmerken · Internationale verhoudingen: nl moet zich houden aan de afspraken van de EU
Barrière model: het is niet mogelijk om in korte tijd goede en effectieve politieke besluiten te nemen. · Brede bekendheid geven door burgers actiegroepen belangengroepen en massamedia · Het ontstaan van een politieke discussie: politieke partijen leden van de 1e en2e kamer · Keuze en formulering van het besluit: ministers staatssecretarissen ambtenaren adviescommissies leden van de 1e en 2e kamer · Uitvoering van het besluit, ministers staatssecretarissen en ambtenaren

Ambtenaren: zorgen voor de praktische uitvoering van een beleid, ze hebben vrij veel invloed vooral hoge functies. Ze hebben meer informatie dan ministers want ze zitten langer dan die 4 jaar. Ze worden ook wel genoemd de vierde macht
Pressiegroepen: Ze proberen invloed uit te oefenen op de politiek. Ze worden ook wel de 5e acht genoemd. Ze voeren ook wel acties zoals demonstraties. Er zijn 3 soorten pressiegroepen: · Belangengroepen, komen voor de belangen voor een bepaalde groep in de samenleving op. · Actiegroepen, zetten zich in korte tijd in voor één kwestie. B.v aanleg van een snelweg · Actieorganisaties, zetten zich voor langere tijd in voor een kwestie b.v greenpease voor het milieu. Massamedia, heeft 5 functies
1) Informatief
2) Spreekbuisfunctie, politici zien wat er onder de bevolking leeft
3) Onderzoekend of agenda functie, journalisten die zelf op onderzoek uit gaan. Ze stellen vragen aan politici waar ze zelf nog niet overhadden na gedacht. 4) Commentaar functie, de media levert commentaar op de politiek
5) Controlerende functie,

REACTIES

S.

S.

Goeie samenvatting!:) thnQ!

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.