Hoofdstuk 6 en 7

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1417 woorden
  • 9 februari 2009
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

6.1
Het nationaal inkomen: bestaat uit de som van de beloningen van de productiefactoren in een land in een jaar.

Welvaart: de mate waarin in de menselijke behoeften is voorzien.

Toegevoegde waard:
verkoopwaarde van de productie – onderlinge leveringen = toegevoegde waarde

Internationale vergelijkingen
De menselijke armoede per land meet aan de hand van drie criteria:
1) de sterftekans op jonge leeftijd (voor 40ste jaar)
2) analfabetisme bij volwassenen
3) de levensstandaard, berekend volgens:
- de beschikbaarheid van zuiver water
- het hebben van voldoende voedsel
- de mate waarin mensen toegang hebben tot gezondheidsvoorzieningen

De formele en informele economie
Formele economie: transacties geregistreerd bij Centraal Bureau voor Statistiek.

Informele economie: de niet geregistreerde transacties die bestaan uit twee delen;
- Legaal (wit)
- Illegaal (zwart)

Grijze deel van de informele circuit à help de buurman met de schutting etc.

Productie groei en welvaart:
Het begrip ‘economische groei’ kan op 2 manieren worden opgevat:
- in enge zin: verstaan we onder, economische groei en toename van de productie
- in ruime zin: toename van de welvaart

Mensen die een deel van hun inkomen inruilen voor meer vrije tijd krijgen waarschijnlijk een hogere welvaart. Meer werken en minder vrije tijd kan een vermindering van de welvaart betekenen door uitputting van de wereld.

Behoeften
Welvaart ontstaat als steeds meer menselijke behoeften worden bevredigd.
Groei nationaal product à Meer middelen om in behoeften te voorzien.

Niet iedereen vindt dat hij of zij iets nieuws nodig heeft op deze manier compenseren de toegenomen behoeften en toegenomen productie en is er dus geen sprake van een welvaartstoename.

Externe effecten
Zoals de milieuvervuiling, geluidsoverlast etc. het bestrijden van deze effecten wordt gezien als een toegevoegde waarde en levert dus een inkomen op.

Ongeprijsde schaarste: goederen die geen prijs hebben maar toch waardevol kunnen zijn.

Duurzame productie: de productie is in overeenstemming met de behoeften van de toekomstige generaties.

Problemen:
- Als andere landen minder ingrijpende maatregelen (tegen afval) nemen dan Nederland krijgt Nederland relatief hoge kosten en moet zich dus verplaatsen naar andere landen wat ten koste gaat van de werkgelegenheid.
- De samenleving is op bepaalde producten ingesteld (bijv. auto’s).
- De vaak extreem hoge investeringskosten die met het bestrijden van de externe effecten samenhangen.

De inkomensverdeling
De inkomens worden ongelijkmatig verdeeld, dat zou een argument kunnen zijn om te zeggen dat het land er in dat geval niet of nauwelijks in welvaart op vooruitgaat. Sommige mensen zijn met weinig tevreden, anderen hebben nooit genoeg.

6.2
Beweging in de economie
Factoren die het nationaal product in de loop van tijd bepalen:
1) Trendmatige ontwikkeling
2) Conjunctuurbewegingen
3) Seizoenbewegingen
4) Toevallige (incidentele) bewegingen

Trendmatige ontwikkelingen
Trend: gemiddelde groei over langere tijd.

Trendmatige groei: productie van een land neemt geleidelijk toe.

Trendbreuk: door rampen of overstromingen word de groei (tijdelijk) onderbroken.

Conjunctuurbewegingen
Conjunctuurbeweging: de schommeling in de groei van het nationaal product die wordt veroorzaakt door veranderingen in de vraag.

Conjunctuurcyclus/ conjunctuurgolf: de schommelingen rond de trend vertonen zekere regelmaat.

Schommelingen in de vraag hebben invloed op de mate waarin de productiecapaciteit wordt benut (bezettingsgraad).
Meer of minder vraag van de afnemer bepaald of de bestaande productiecapaciteit volledig wordt gebruikt.
De fase waarin de conjunctuur zich bevindt heeft invloed op de lonen, prijzen, winst, etc.

Seizoenbewegingen
Ook de jaargetijden veroorzaken schommelingen in de bedrijvigheid.
Door de voorspelbaarheid van de seizoenbewegingen past het bedrijfsleven zich soepel bij de wisseling van de seizoenen aan.

Toevallige beweging
Ook toevallige (incidentele) factoren kunnen de economie beïnvloeden zoals burgeroorlog, natuurrampen, etc.

6.3
De productiecapaciteit
Productiecapaciteit: de maximale hoeveelheid goederen en diensten die een land op korte termijn kan voortbrengen.
Wordt beïnvloed door: hoeveelheid en kwaliteit van productiefactoren (arbeid, kapitaal, natuur)
Totale productie per tijdseenheid (meestal een jaar).
Arbeid --------------

Kapitaal ---------------
-----à Productieproces -----à Productie
Natuur ---------------

Ondernemers- -------
activiteit

6.4
Economische groei
Inflatie: aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil.

Nominaal nationaal inkomen: is het nationaal inkomen in euro’s van een bepaald jaar.
Het nominaal nationaal inkomen kan veranderen door:
1) Prijsveranderingen; het nominaal nationaal inkomen. kan toenemen zonder dat er een stijging van de productie plaatsvindt.
2) veranderingen in de productie; een verandering van de totale productie blijkt uit veranderingen in het reëel nationaal inkomen.

Reële nationaal inkomen: is het voor inflatie (stijging) gecorrigeerde nationaal inkomen.

Indexcijfer nominaal nationaal inkomen
Indexcijfer reëel nationaal inkomen = ------------------------------------------------------ x 100
Prijsindex

Nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking: het reëel nationaal inkomen gedeeld door de bevolkingsomvang.

Nominale inkomensstijging
Reële inkomensstijging = ---------------------------------------------- x 100
Stijging van het algemeen prijspeil

Economische groei: de toename van het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking over langere tijd.

6.5
De conjunctuurbeweging
Opgaande fase à hoogconjunctuur of hausse (nationaal product groeit sneller dan gemiddeld).

Overbesteding: de situatie dat er meer vraag is naar goederen en diensten dan geproduceerd kan wordt; de vraag is groter dan de productiecapaciteit.

Van recessie is sprake wanneer het stijgingstempo van het nationaal product afneemt.

Het is zelfs denkbaar dat de productiegroei zo ver vermindert, dat de groeicijfers negatief worden. In dat geval is de recessie overgegaan in een depressie.

Onderbesteding: is de situatie waarin de vraag niet groot genoeg is om voor volledige benutting van de productiecapaciteit te zorgen

Kenmerken van overbesteding: Kenmerken van onderbesteding:
1) Langere levertijden; en bedrijven die het werk niet aankunnen. 1) Conjuncturele werkloosheid
2) Grote bereidheid om te investeren; 2) Bedrijven kunnen hun goederen niet afzetten en blijven met onverkochte voorraden zitten;
3) Stijgende rente, omdat veel geld nodig is voor investeringen; 3) Weinig investeringslust, omdat bedrijven al met overcapaciteit zitten.
4) Dalend overheidstekort door toenemende belastingontvangsten en kleiner beroep op werkloosheidsvoorzieningen; 4) Dalende rente door minder vraag naar leningen voor investeringen
5) Gespannen arbeidsmarkt: door steeds toenemende werkgelegenheid zal het aantal vacatures eveneens toenemen, zodat zelfs een tekort aan arbeidskrachten kan ontstaan; 5) Deflatie (een algemene prijsdaling) door het wegvallen van de druk op de prijzen;
6) Flinke prijsstijgingen (inflatie). 6) Stijgend overheidstekort door minder belastingontvangsten en een groter beroep op werkloosheidsvoorzieningen.

Herstel: in de herstelperiode neemt de bedrijvigheid toe, de consumptieve vraag begint weer toe te nemen en het wordt weer tijd voor een hausse (opgaande fase).

Bestedingsevenwicht: de vraag zou in evenwicht moeten zijn met de productiecapaciteit.

7.1
Het keuzeprobleem
De behoeften (alles wat de mens nodig heeft) bepalen de vraag naar goederen.

Consumenten: mensen die goederen vragen om in hun behoeften te voorzien.

Keuzeproblemen:
1) Vaak is het zo dat dezelfde behoefte met verschillende goederen bevredigd kan worden. Bepaald merk auto bijvoorbeeld.
2) Het inkomen is beperkt. Er zijn natuurlijk mensen die met weinig tevreden zijn maar er zijn ook mensen die steeds meer willen.

Om deze reden moet worden gekozen:
- In welke behoefte wordt het eerst voorzien?
- Met welke goederen voorzien we in een bepaalde behoefte?
- Welke kwaliteit goederen schaffen we aan en in welke hoeveelheid?
- Waar worden de goederen gekocht?

Schaarste: de spanning tussen behoeften en middelen.

De schaarste wordt niet altijd in dezelfde mate teruggedrongen dat komt door:
1) De productie externe effecten meebrengt.
2) De behoeften met de productie meestijgen.

Een bedrijf moet bepalen:
- Welke goederen worden voortgebracht.
- In welke hoeveelheid en in welke kwaliteiten deze zullen worden aangeboden.
- Welke techniek bij de productie zal worden gebruikt.
- Waar de productie zal plaatsvinden.

Alternatief aanwendbaar: ze kunnen op verschillende manieren worden gebruikt.


7.2

Markten
Markt: geheel van vraag en aanbod van een bepaald product.

Concrete markt: een bepaalde plaats waar vragers en aanbieders bij elkaar komen om te verkopen en te kopen.

Abstracte markt: ze zijn niet op een bepaalde plaats te vinden.

Enkele concrete markten
Winkels:
- filiaalbedrijven (Albert Heijn)
- vrijwillig filiaalbedrijf (Spar, is aangesloten bij een formule)
- warenhuizen (V&D, Hema, Bijenkorf)
Veilingen:
- veilen bij afslag (wie het snelst drukt, krijgt ’t product)
- veilen bij opbod ( wie het hoogst bied, krijgt ’t product)

7.3
Het prijsmechanisme
Prijsmechanisme/ marktmechanisme: is een informatiesysteem dat vrager en aanbieder informeert over de consequenties van hun handelen (info verschaft d.m.v. prijzen).

De vraag naar een product wordt meestal uitgeoefend door consumenten.
Het aanbod van een product is afhankelijk van de beschikbare productiemiddelen.
Vraag en aanbod bepalen beide de schaarste van een goed.

Beloning voor productiefactoren: Als de vraag naar een bepaald product toeneemt, zal de prijs daarvan stijgen.

7.4
Perfect en niet-perfect werkende markten
Abstracte markt: ‘woningmarkt’, ‘koffiemarkt’, het gaat bijvoorbeeld niet om de plaats waar het wordt verhandeld.

Perfect werkende markt: dit soort markt is tamelijk zeldzaam ( zoals; vreemde valuta’s; dollars, franks). De prijs die tot stand komt moet door iedereen geaccepteerd worden zoals die is (volkomen concurrentie of volledige mededinging).

Niet-perfect werkende markt: op de meeste markten kan de individuele producent wél invloed op de marktprijs uitoefenen.

Monopolie: slechts één aanbieder van een product.

Oligopolie: de markt waarop de macht slecht op een paar bedrijven is geconcentreerd.

Op monopolistische en oligopolistische markten is de concurrentie geheel of gedeeltelijk uitgeschakkeld.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.