Basisstof 1: Ordening in rijken
taxon (meervoud: taxa): groep van organismen
taxonomie: houdt zich bezig met de regels van dit ordeningssysteem
systematiek: houdt zich bezig met het ordenen van organismen in dit systeem
tweerijkensysteem: indeling van organismen in twee rijken: planten en dieren
vierrijkensysteem: indeling van organismen in vier rijken: planten, schimmels, dieren en bacteriën
indelingscriteria: aantal cellen; celgrootte; aantal organellen; bezit van celkern; bezit van celwanden; voedingswijze
-eerst vooral morfologisch (uitwendige bouw) en anatomisch (inwendige bouw), later ook biochemisch
aantal cellen:
-bacteriën: eencellig
-andere organismen: eencellig of meercellig
celgrootte:
-bacteriën: tussen 1 en 10 µm
-andere organismen: tussen 10 en 100µm
bacteriën hebben geen organellen, alle andere organismen wel
celkern:
-prokaryoten: organismen zonder celkern en dus zonder kernmembraan
-eukaryoten: organismen met celkern en kernmembraan
-organische stoffen: afkomstig van organismen of van producten van organismen, grote ingewikkeld gebouwde moleculen, bevatten altijd C-atomen
voorbeelden: koolhydraten, eiwitten, vetten, glucose
-anorganische stoffen: komen zowel in organismen als in levenloze natuur voor; bestaan uit kleine eenvoudig gebouwde moleculen
voorbeelden: CO, CO2, H2O, NaCl, O2
voedingswijze:
-autotroof: zelfvoedend, neemt anorganische stoffen uit zijn omgeving op om ze om te zetten in organische stoffen
voorbeeld: organismen met chlorofyl (planten en sommige bacteriën)
-heterotroof: heeft andere organismen nodig voor voedsel; zet organische stoffen van andere organismen om in eigen organische stoffen
voorbeeld: dieren, schimmels en de meeste bacteriën
rijken=>afdelingen=>klassen=>orden=>families=>geslachten=>soorten
andere naam voor:
-afdeling: phylum (meervoud: phyla)
-soort: species
-geslacht: genus (meervoud: genera)
Basisstof 2: Wat is een soort?
soort: de grootste verzameling van populaties waartussen een effectieve uitwisseling van genen plaatsvindt of plaats kan vinden
ras: groep van individuen, van een andere groep onderscheiden door een aantal erfelijke en lichamelijke overeenkomsten
populatie: groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en samen een voortplantingsgemeenschap vormen
recombinatie: de herschikking van de genetische eigenschappen van een individu, zodat het nageslacht een andere combinatie van genen krijgt als het individu zelf
binaire naamgeving: tweedelige naamgeving van organismen; Geslachtsnaam soortnaam Naamgever.
-voorbeeld: madeliefje= Bellis perennis L.
Basisstof 3: Bacteriën
microbiologie: de tak van de biologie die zich bezighoudt met het bestuderen van bacteriën
bacteriën zijn prokaryoot; het erfelijk materiaal bestaat bij veel soorten slechts uit een cirkelvormig chromosoom dat los in het cytoplasma ligt
lineair DNA-molecuul circulair DNA-molecuul
sommige bacteriën hebben ook plasmiden: kleine circulaire chromosomen waarop zich genen bevinden die resistentie veroorzaken tegen bepaalde gifstoffen
bacteriën planten zich ongeslachtelijk voort door deling
mitose in bacteriën gaat anders dan in planten en dieren: er ontstaat geen spoelfiguur, in plaats daarvan zitten de twee circulaire DNA-moleculen elk op een bepaalde plaats vast aan het celmembraan, waardoor een goede verdeling over de dochtercellen wordt verzekerd
pathogene bacteriën: bacteriën die ziektes veroorzaken
conjugatie: de overdracht van DNA van de ene (stervende en uiteenvallende) bacterie naar de andere door een holle buis
bij het indelen van het rijk van bacteriën worden vooral biochemische criteria gebruikt
de celwanden van bacteriën bestaan uit petidoglycaan
grampositief: bacteriën die een violette kleurstof absorberen aan hun celwanden
gramnegatief: bacteriën die dat niet doen
cyanobacteriën bevatten chlorofyl en blauwe pigmenten
endospore: het DNA van een bacterie wordt omgeven door een klein beetje cytoplasma, waaruit het water grotendeels is verwijderd, omgeven door een cyste; hierdoor kunnen bacteriën tijdelijk zeer ongunstige omstandigheden overleven
-cyste: een ondoorlaatbaar, beschermend kapsel om een endospore
Basisstof 4: Schimmels
bacteriën en schimmels ruimen de dode resten van bacteriën op; daardoor kan voedsel bederven
gisten zijn eencellige schimmels die zich voortplanten door knopvorming
-knopvorming: op de cel ontwikkelt zich een uitstulping; de celkern deelt zich en de uitstulping laat los van de moedercel
veelcellige schimmels zijn meestal opgebouwd uit lange draden: schimmeldraden of hyfen
-paddenstoel: compacte massa van hyfen die uit de voedselbron omhoog steekt
hyfen scheiden enzymen af die de voedingsstoffen verteren; de verteringsproducten worden door de hyfen opgenomen
de meeste schimmels hebben een celwand van chitine
hyfen kunnen (gedeeltelijk of geheel) verdeeld zijn in aparte cellen, die elk één of twee celkernen kunnen bevatten; ze kunnen ook niet verdeeld zijn in aparte cellen, dan is elke hyfe een grote, veelkernige cel
mycelium (meervoud: mycelia) / zwamvlok: het netwerk van alle draden van een schimmel
veelcellige schimmels planten zich meestal voort door middel van sporen; sporen ontstaan aan het uiteinde van de hyfe, als een spore op een voedselbron komt met genoeg vocht ontkiemt hij en groeit er een nieuw mycelium uit; sporen zijn haploïd
voor geslachtelijke voortplanting van schimmels moeten de hyfen van twee verschillende mycelia met elkaar in aanraking komen, waarbij tweekernige cellen ontstaan; de bevruchting vindt pas plaats bij de vorming van sporen: de twee cellen smelten samen, waarna in de diploïde cel meiose plaatsvindt om haploïde sporen te vormen
sommige bacteriën en schimmels worden door de mens gebruikt bij de productie van voedingsmiddelen, geneesmiddelen, hormonen, wasmiddelenenzymen, afvalwaterzuivering en bij allerlei vormen van milieuverontreiniging
Basisstof 5: Planten
planten hebben een celwand van cellulose
planten zijn autotroof, ze hebben chloroplasten, het chlorofyl in de chloroplasten geeft hen de mogelijkheid om energie uit zonlicht te kunnen halen
er zijn vijf plantenafdelingen:
-wieren (algen): geen wortels; geen stengels en bladeren; geen hout- of bastvaten
-mossen: geen echte wortels; wel stengels en bladeren; geen hout- of bastvaten; voortplanting door sporen; sporen ontstaan in een sporendoosje, dat op een steeltje boven het mosplantje uitgroeit
-paardenstaarten: wortels, stengels en bladeren; hout- en bastvaten; de stengels zijn hol en geleed; voortplanting door sporen; sporen ontstaan in een sporenvormend orgaantje aan het uiteinde van een stengel
-varens: wortels, stengels en bladeren; hout- en bastvaten; de bladeren zijn groot en meestal ingesneden; voortplanting door sporen; sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van bladeren
-zaadplanten: wortels, stengels en bladeren; hout- en bastvaten; voortplanting door zaden; zaden ontstaan in bloemen
sporenplanten: planten die zich voortplanten door middel van sporen
vaatplanten: planten met houtvaten en/of bastvaten
wieren kunnen eencellig of veelcellig zijn:
-eencellige wieren: boomalg
-meercellige wieren: spiraalwier; zeesla; blaaswier
klassen van wieren:
-groenwieren
-roodwieren
-bruinwieren
thallus: het ‘blad’ van wieren
plankton: verzamelnaam voor micro-organismen die in water drijven
-fytoplankton: plantaardig plankton
-zoöplankton: dierlijk plankton
korstmossen: samenlevingsvormen van schimmels en algen die onder barre omstandigheden kunnen leven
wieren kunnen zich zowel ongeslachtelijk als geslachtelijk voortplanten:
-ongeslachtelijk: door middel van sporen die uitgroeien tot nieuwe individuen
-geslachtelijk: het wier vormt geslachtscellen; wanneer er bevruchting heeft plaatsgevonden vindt er meestal direct meiose plaats, waaruit haploïde sporen ontstaan
bij spiraalwier kan conjugatie voorkomen; de zygote die hierbij ontstaat, ondergaat direct meiose
er zijn twee orden mossen:
-levermossen: komt voor op vochtige, schaduwrijke plaatsen
-bladmossen: groeien vaak in grote groepen bij elkaar
paardenstaarten hebben kleine, schubvormige bladeren, de stengels zijn opgebouwd uit een soort buisjes
varens zijn te herkennen aan de manier waarop nieuwe bladeren zich ontvouwen uit opgerolde toestand
er zijn twee orden zaadplanten:
-naaktzadigen: zaden zitten tussen de schubben van een kegel; naaldvormige of schubvormige bladeren
-bedektzadigen: zaden zitten in vruchten; bladeren met een platte bladschijf
Basisstof 6: Dieren
dieren hebben geen celwanden; ze hebben geen chlorofyl dus ze zijn heterotroof; ze zijn vrijwel allemaal diploïd
symmetrie:
-bilateraal symmetrisch: op één manier in twee (ongeveer) gelijke delen te verdelen
-radiaal symmetrisch: op meerdere manieren in twee (ongeveer) gelijke delen te verdelen
-asymmetrisch: op geen enkele manier in twee (ongeveer) gelijke delen te verdelen
skeletten:
-exoskelet: uitwendig skelet
-endoskelet: inwendig skelet
-geen skelet
er zijn tien dierenafdelingen:
-eencellige dieren: asymmetrisch; geen skelet; leven in het water
-sponzen: asymmetrisch; een skelet van naalden tussen de cellen; zitten vast op de bodem van de zee
-holtedieren: radiaal symmetrisch; meestal geen skelet; leven in het water; vangen hun prooi met tentakels
-platwormen: bilateraal symmetrisch; geen skelet; lichaam is lang en dun; de dwarsdoorsnede is plat; veel soorten leven als parasiet
-rondwormen: bilateraal symmetrisch; geen skelet; het lichaam is lang en dun; de dwarsdoorsnede is rond; veel soorten leven als parasiet
-ringwormen: bilateraal symmetrisch; geen skelet; het lichaam is lang en dun; de dwarsdoorsnede is rond; het lichaam is gesegmenteerd
-weekdieren: bilateraal symmetrisch; meestal een schelp of huisje als skelet
-geleedpotigen: bilateraal symmetrisch; een exoskelet van chitine, bij kreeftachtigen ook van kalk; de kop draagt ogen en antennen
-stekelhuidigen: radiaal symmetrisch; een endoskelet van kalk; de huid is bedekt met stekels of knobbels; leven op de bodem van de zee
-gewervelden: bilateraal symmetrisch; een endoskelet (geraamte) met een wervelkolom
veel eencellige dieren leven in zoet water; ze nemen voortdurend water op door osmose, om het vervolgens door middel van kloppende vacuolen naar buiten te persen
een amoebe (a=geen moebe=vorm) kan steeds van vorm veranderen; het beweegt zich voor met zijn schijnvoetjes; het voedsel bestaat vooral uit bacteriën die in voedingsvacuolen worden verteerd
fagocytose: het bereiken en insluiten van voedsel met behulp van schijnvoetjes
een pantoffeldiertje heeft meer organellen dan een amoebe:
-trilhaartjes: voortbeweging
-celmond: inname van voedsel
-celslokdarm: vertering van het opgenomen voedsel in voedingsvacuolen
-celanus: verwijdering van onverteerde voedselresten
oogdiertjes: beweegt zich voort met een lange zweephaar; heeft een lichtgevoelige oogvlek in de cel
-in het donker: geen chlorofyl; alle kenmerken van dieren
-in het licht: wel chlorofyl => niet alle kenmerken van dieren
enkele klassen in de afdeling van de weekdieren:
-tweekleppigen: heeft een schelp die uit twee delen bestaat
-slakken: hebben een gedraaide schelp (een huisje), naaktslakken verliezen die op een bepaald moment
-inktvissen: hebben een inwendige schelp
enkele klassen in de afdeling van de geleedpotigen:
-duizendpoten: lichaam bestaat uit segmenten; elk segment heeft één of twee paar poten
-kreeftachtigen: lichaam bestaat gedeeltelijk uit segmenten, goed te zien in het achterlijf; tien poten of meer; bij kreeften en krabben heeft het voorste paar poten scharen
-spinachtigen: geen segmenten; acht poten
-insecten: lichaam bestaat uit kop, borststuk en achterlijf; de kop heeft ogen en antennen (voelsprieten); aan het borststuk zitten zes poten en meestal ook vleugels
geleedpotigen kunnen alleen groeien tijdens vervellingen
metamorfose (gedaanteverwisseling): een larve die verandert in een pop of een imago (een volwassen insect)
er zijn vijf klassen gewervelden:
-vissen
-amfibieën
-reptielen
-vogels
-zoogdieren
Thema 1: Ordening
7.5
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
B.
B.
Pittig goede samenvatting. Thanks man :D
12 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
TNx scheelt weer piecie tijd
12 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Heeeey what's up! Thanks bro
11 jaar geleden
Antwoorden