Hoofdstuk 6

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1048 woorden
  • 1 april 2004
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?

Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.

Samenvatting Hoofdstuk 6 Moderne literatuur (1850-1914)

1.1. De politieke situatie in Europa In februari 1848 werd de positie van de Franse koning onhoudbaar en brak er een opstand uit in Parijs. De koning deed afstand van de troon. De burgerlijke republikeinen en de socialisten probeerden socialistische ideeën over productie en de verdeling van het kapitaal in praktijk te brengen. Dat mislukte. Lodewijk Napoleon kwam aan de macht. Er ontstonden veel revoluties.

2.1. Kunst en werkelijkheid Het hoogtepunt van de romantiek in de 19e eeuw is voorbij zodra schrijvers en schilders de werkelijkheid zo compleet mogelijk willen uitbeelden. Ook het meest banale  Moderne tijd. Franse dichters: Baudelaire  Publiceert in 1857 Les fleurs du Mal (bloemen van het kwaad). De gedichten in deze bundel hebben niet de lieflijke natuur maar de grote stad als decor. Hij brengt een levensgevoel onder woorden waar dichters zich in herkennen: eenzaamheid, walging, verveling, de dood. Mallarmé  ontdekt dat woorden en werkelijkheid niet samen vallen. Volgens Mallarmé verwijst de taal van poëzie niet naar zaken buiten het gedicht, maar naar het gedicht zelf. Taal is autonoom. Rimbaud  Niet het eigen gevoel staat centraal maar der werkelijkheid die als een groot raadsel wordt ervaren. Rimbaud is op zoek naar de werkelijkheid achter woorden. Hij wil toedringen in een onbekende werkelijkheid. Modernisme  niet jezelf uitdrukken, maar iets wat buiten je ligt.

2.2. Kunst en religie Friedrich Nietsche  ‘God is dood’ . De uitspraak van Nietsche had gevolgen voor de religie, maar ook voor de kunst. De kunst was tot dan toe altijd verbonden met religie. Vanaf de renaissance komt de kunst langzaam los van religie. Er kwamen kunstenaars die de kunst steeds meer een eigen, onafhankelijke weg wilde in laten gaan. L’art pour l’art  kunst hoeft geen enkele morele, godsdienstige of politieke boodschap uit te dragen. De moderne kunstenaars geloven niet meer dat woorden die wij spreken verwijzen naar hogere waarden. (iets dat buiten de taal ligt). Non-figuratieve kunst  verdwijnen van de verwijzende functie van kunst
Autonome poëzie.

2.3. Fin de siècle Levenshouding. Tot dan toe hadden veel schrijvers hun inzichten over het leven ontleend aan de natuurwetenschappen. Maar bij een aantal kunstenaars maakten de realistische naturalistische ideeën plaats voor onzekerheid, angst en een gevoel van ondergang.

3.1. Realisme De moderne kunst begint rond 1850 en kenmerkt zich door het registreren van de werkelijkheid. Het realisme ontstond rond 1880. De romantische landschapsschilders vonden hun grote gevoelens onderdak in een woeste natuur of een heilig woud, terwijl de realistische schilders zich het meest thuis voelden in het landleven (rustig). Ook schrijvers keken om zich heen, observeerden en schreven een boek. Oscar Wilde (engelse schrijver)  de ironische uitspraak dat we van e impressionisten hebben geleerd dat er mist over Londen hangt.

3.2. Naturalisme Emile Zola (Franse schrijver)  een kunstwerk was volgens hem niets anders dan een stukje natuur vanuit een bepaald temperament. Hij experimenteerde met de omstandigheden en de milieus van zijn romanfiguren. Het naturalisme is eigenlijk een voortzetting van het realisme. Vanaf 1870 gingen schrijvers zich alleen maar richten op wat ze met hun eigen ogen zagen. Ze riepen de hulp in van natuurwetenschappers om de werkelijkheid te lijf te gaan. Naturalistische schrijvers wilden de mens zo veel mogelijk wetenschappelijk verklaren. Deterministische levensvisiede mens is door erfelijkheid en omgeving gedetermineerd
Louis Couperus en Herman Heijermans werden in Ned. door het naturalisme beïnvloed
De romankunst en het toneel waren het handigst om het naturalisme tot uitdrukking te brengen.

3.3. Impressionisme Veranderingen in de kunst hebben vaak te maken met de manier waarop kunstenaars tegen de werkelijkheid aankijken. Het wereldbeeld van mensen kan veranderen door: sociaal-economische ontwikkelingen, revoluties, inzichten over het werken van zintuigen. Trompe l’oeil-effect  17e eeuw. Voorwerpen na bootsen zodat de toeschouwer dacht dat hij zich in het kunstwerk bevond. De poëzie was het handigst om het impressionisme tot uitdrukking te brengen. Het impressionisme heeft vooral te maken met zintuigen. De werkelijkheid is voor impressionisten een worden. Het leven is beweging, verandering. Impressionistische schilderijen zijn een momentopname. Van afstand komt een schilderij tot zijn recht. Ook schrijvers waren op zoek naar uitdrukkingsmogelijkheden. Een schrijver gaf met zoveel mogelijk nuanceringen, nieuwe woordcombinaties zijn impressies weer. De impressionistische kunstenaars werden wel woordkunstenaars genoemd (originele bijvoeglijke naamwoorden).

3.4. Symbolisme In Frankrijk waren er dichters die al vóór de periode van fin de siècle decadent genoemd werden. Dit kwam door hun afkeer van het burgerlijke en manier van leven. Spleen of ennui  gevoel van voortdurende pijn van het leven. (benaming van Baudelaire) Mallarmé en Rimbaud werden beheerst door het levensgevoel van fin de siècle. De poëzie was het handigst om in de hogere werkelijkheid toe te dringen. Het was niet gemakkelijk om het raadsel van het bestaan te ontsluieren. Het moest in een bijzondere dichterlijke taal die zou moeten verwijzen naar iets wat niet in woorden gevat kon worden.  ze bedachten woorden die meer suggereerden dan beschreven. Baudelaire ging er van uit dat er een harmonische verhouding bestaat tussen de mens en de goddelijke werkelijkheid, die de natuur via symbolen openbaart.

3.5. Het dandyisme Typerend voor de periode van het fin de siècle (behalve moeheid, verveling etc.) was het figuur van dandy. We zien hem onder kunstenaars in allerlei verschijningsvormen. De ideale dandy doet voornamelijk niets. Het niets-doen moest opvallend zijn want hij wilde zijn afwijkende gedrag zo min mogelijk met de gewone burger te maken hebben. Hij besteedde dus veel tijd aan zijn uiterlijk: haardracht, kleding etc. moest perfect op elkaar afgestemd zijn. Hij wilde geen kunstenaar genoemd worden (dat was werk). Voor Baudelaire was de dandy een rebel tegen de burgermaatschappij.

3.6. Neoromantiek Altijd zijn er in de geschiedenis van de kunst generaties van schrijvers, dichters of schilders die zich verzetten tegen de vorige generatie. Meestal is er dan een hoogtepunt, punt van verzadiging. Dan gaan kunstenaars op zoek naar nieuwe vormen en ideeen. De romantiek kwam op een gegeven moment weer terug, maar is nooit echt weggeweest. Ervaringen uit het ‘echte’ leven waren vaak minder interessant om te beschrijven dan de verbeelding. Net als in de romantiek werd hun fantasie vooral op gang gebracht door verhalen uit het verleden. MAAR in neoromantische verhalen ontbreekt een duidelijke achtergrond. Het gaat daarin niet om historische feiten en de plaats waar het verhaal zich afspeelt is niet belangrijk. Plaats en tijd worden vaag gehouden. Daardoor komen de hoofdpersonen in een sprookjesachtige omgeving terecht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.