Samenvatting:
Het middeleeuwse verhaal van Beatrijs gaat over een jong adellijk meisje, Beatrijs, dat in het klooster treedt en spoedig opklimt tot de functie van kosteres. Hoewel zij in het klooster is getreden kan ze de liefde voor haar jeugdvriend niet vergeten. Beatrijs weet dat zij een keuze zal moeten maken tussen het klooster en haat geliefde. Uiteindelijk besluit ze uit het klooster te treden en op een nacht vlucht ze met haar geliefde ver weg van het klooster. Haar habijt en sleutels laat ze achter bij het beeld van Maria. Met de vlucht uit het klooster schendt Beatrijs haar plechtige geloften van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid. In een afgelegen stad woont Beatrijs met haar vriend zeven jaar lang in voorspoed en ze krijgt twee zoontjes. Maar
waanneer er een tijd van schaarste aanbreekt en het gezin tot armoede vervalt, vertrekt haar geliefde. Beatrijs, die nooit een vak heeft hoeven leren, moet nu alleen voor inkomen en haar kinderen zien te zorgen. Beatrijs weet dat er voor haar maar twee opties zijn: bedelarij of prostitutie. Zij schaamt zich om te gaan bedelen; ze houdt nog liever haar lot in eigen hand
door in het geheim haar lichaam voor geld te verkopen. Na zeven jaar zo geleefd te hebben heeft Beatrijs berouw van wat zij gedaan heeft. Hoewel ze haar lichaam voor geld verkocht was ze elke dage de zeven getijden van Maria blijven bidden. Om boete te doen voor haar zondelijkegedrag besluit zij nu met haar kinderen bedelend door het land te trekken. Met deze zelfvernedering begint haar boetedoening. Driemaal wordt Beatrijs in een visioen gemaand om terug te keren naar het klooster, wat zij uiteindelijk doet. Dan blijkt -en dit is het wonder -dat Maria veertien jaar lang de taken van Beatrijs heeft vervuld, zodat niemand heeft gemerkt dat ze gevlucht was. Beatrijs biecht -naar goed katholiek gebruik - haar zonden toch op aan een abt. Nu krijgt zij vergiffenis voor haar zonden en is haar ziel gezuiverd. De abt zorgt er tenslotte voor dat de zoons van Beatrijs in een klooster goed terechtkomen.
Penonages:
Alle personages zijn levensecht getekend.
De hoofdpersoon Beatrijs is mooi en (net als haar minnaar) van aristocratische afkomst. Ze is rein van geest, vroom en liefdevol. Ze offert haar eer (als prostituée) slechts op ter wille van haar kinderen; ze is en blijft een sympathieke figuur. Beatrijs wordt heen en weer geslingerd tussen de hoofse en de devote kant van haar persoonlijkheid, maar uiteindelijk triomfeert het geloof.
Haar geliefde kent (in tegenstelling tot Beatrijs) trouw noch berouw. Hij is een genotzoeker en laat Beatrijs en de kinderen in de steek als de tijd van rijkdom voorbij is. Zodra zijn rol is uitgespeeld, verdwijnt hij uit beeld.
De liefdesrelatie tussen Beatrijs en haar minnaar krijgt ideale hoofse trekjes (verheven minne, galante omgangsvormen), en het verhaal is realistischer (Beatrijs krijgt kinderen). Maar daarmee verliest het verhaal zijn theologische voorbeeldfunctie niet: wereldse liefde, trouwen
bezittingen zijn vergankelijke zaken, en alleen de hemelse liefde en trouw blijven. Wie zijn geloof behoudt, kan rekenen op de bijstand van Maria, de barmhartige middelares.
Maria speelt als middelares een cruciale rol: dank zij haar kan zelfs de grootste zondaar, mits hij berouw toont, gered worden. Zij is de \'omnipotentia supplex\' (de almachtig vrome), de toevlucht voor de mens in nood, het symbool van barmhartigheid.
Compositie:
Het verhaal is als volgt onder te verdelen: · vers 1-17: prolog; · vers 18-432: -in de ban van de liefde (18-190) -vlucht uit het klooster (191-292) -tocht naar de stad (293-396) -leven in de stad (397-432) · vers 433-864: -leven in zonde (433-482) -inkeer en terugkeer (483-666) -terugkomst in het klooster (667-864) · vers 865-910: het lot van de kinderen; · vers 911-1029: visioen en biecht; · vers 1030-1038: epiloog.
Plaats en tijd:
De gebeurtenissen spelen zich voornamelijk af in een niet met name genoemd klooster en een onbekende stad. Het verhaal begint midden in een situatie. De zeven rijke jaren die Beatrijs met haar geliefde samenleeft, worden in slechts vier versregels samengevat (tijdverdichting; vers 405-408).
Vertelperspectief:
De alwetende IK-verteller richt zich regelmatig tot de hoorders/lezers (bijvoorbeeld in vers 26: \'Ic wille u segghen van...\' en vers
786: \'Hoert, wes si sal beghinnen\'). In de proloog (vers 14/15) zegt hij, dat hij het verhaal gehoord heeft van een zekere broeder Ghijsbrecht, (een monnik uit de Wilhelmietenorde, die in de twaalfde eeuw gesticht werd door Wilhelm von Malavalle); over deze Ghijsbrecht is verder niets bekend.
Thematiek:
· Het thema kan als volgt omschreven worden: Maria, middelares tussen God en de mensen, komt de berouwvolle zondaar te hulp. · Aards gebeuren (het \'natuurlijke\') en hemels ingrijpen (het \'bo-vennatuurlijke\') vormen een harmonisch geheel, met als kern het wonder van de vergeving! · Aardse liefde is vergankelijk, hemelse liefde blijvend.
Belangrijke elementen zijn de visioenen, de terugkeer van een berouwvolle zondaar, het ingrijpen van een bovennatuurlijke macht, liefde in diverse vormen (zinnelijke liefde, liefde tot God en Maria, moederliefde), gebeden en prostitutie (eerder een zonde dan een schande, zoals bedelen).
Stijl:
Het verhaal is geschreven in dichtvorm (gepaard rijmende accent- of toppenverzen), waardoor het gemakkelijk te memoriseren was. De taal vertoont Brabantse kenmerken en is vaak sterk
poëtisch. De dialogen zijn vlot en levensecht.
Symboliek speelt een belangrijke rol:
· de eglantier (wilde roos) is het symbool van de liefde; · de kleuren blauw (symbool van de trouw) en wit (symbool van de onschuld) zijn de kleuren van Maria (vergelijk de kleren die Beatrijs van haar geliefde krijgt) · het getal drie symboliseert de Drieeenheid en is het getal van de volmaaktheid (Beatrijs hoort drie maal de stem in haar droom)
Stroming en genre:
Beatrijs is een Marialegende en behoort tot de middeleeuwse geestelijke epiek (verhalende kunst met een religieuze inslag).
Auteur:
De dichter van de tekst is anoniem gebleven, maar uit zijn taal kun je opmaken dat hij hoogstwaarschijnlijk een Brabander is geweest. Zijn gedicht zal zelf ook wel uit de 14e eeuw stammen, want in het verhaal komt een slaand uurwerk voor dat pas in de 14e eeuw werd ontwikkeld. Verder weten we niets over de dichter: hij kan een hofschrijver geweest zijn, maar evengoed een rondreizende sprookspreker, die in de proloog om een beloning bedelt. De dichter heeft het verhaal niet zelf verzonnen. Hij zegt het van ene broeder Ghijsbrecht gehoord te hebben (vs.14). Feit is dat het mirakel al in de 13e eeuw bekend was, en beknopt in het Latijn was opgetekend door de monnik Caesarius van Heisterbach. Toen fungeerde de tekst nog als preek-exempel: als korte religieuze vertelling ter illustratie van de predikatie. Geschiedenis:
Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden